ECLI:NL:RVS:2017:1064

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
201603274/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had op 27 februari 2015 het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2014 herzien en op nihil gesteld. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat [appellante] niet alle kosten van de opvang van haar zoon had betaald. De rechtbank oordeelde dat [appellante] geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 27 februari 2015, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar was geworden.

Tijdens de zitting op 12 januari 2017 heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet inhoudelijk is ingegaan op haar beroepsgronden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft echter aangetoond dat het besluit correct was verzonden. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de argumenten van [appellante] niet overtuigend geacht en heeft bevestigd dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot terecht heeft herzien.

Wat betreft het toeslagjaar 2013 heeft de rechtbank eveneens geoordeeld dat [appellante] geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft, omdat zij niet alle kosten van de opvang had betaald. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat [appellante] de betaling van een totaalbedrag van € 2.243,80 dient te verantwoorden, wat zij niet heeft gedaan. De Afdeling heeft de conclusie van de rechtbank bevestigd dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag aan voorschotten heeft teruggevorderd, aangezien er geen mogelijkheid tot kwijtschelding of matiging bestaat.

De Afdeling heeft het hoger beroep van [appellante] ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201603274/1/A2.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 april 2016 in zaak nr. 15/6178 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2014 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld.
Op 3 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] een acceptgiro toegezonden, waarmee [appellante] de over 2014 teveel ontvangen voorschotten kinderopvangtoeslag ten bedrage van € 12.681,00 kan terugbetalen.
Bij besluit van 29 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over 2013 toegekende kinderopvangtoeslag definitief berekend en vastgesteld op nihil en een bedrag van € 15.990,00 aan teveel ontvangen voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 2 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen de acceptgiro van 3 maart 2015 gemaakte bezwaar aangemerkt als gemaakt tegen het besluit van 27 februari 2015 en dit bezwaar evenals het door [appellante] tegen het besluit van 29 mei 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. S. Arakelyan, advocaat te Schiedam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
De Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij brief van 17 januari 2017 verzocht om een reactie op een door [appellante] op zitting ingenomen standpunt.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze toelichting bij brief van 31 januari 2017 gegeven.
Bij brief van 24 maart 2017 heeft [appellante] gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid op de brief van de Belastingdienst/Toeslagen te reageren.
Met toestemming van partijen is afgezien van verdere behandeling van de zaak ter zitting. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    [zoon] van [appellante], is de jaren 2013 en 2014 opgevangen in een geregistreerd [kindercentrum]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] hiervoor desgevraagd voorschotten kinderopvangtoeslag verleend.
2.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat [appellante] niet alle kosten van de opvang van haar zoon heeft betaald.
Beroep
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] voor de jaren 2013 en 2014 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft. Voor wat betreft het toeslagjaar 2014 heeft zij geoordeeld dat geen ruimte is voor een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden, aangezien [appellante] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 februari 2015 en dit besluit daarom in rechte onaantastbaar is. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [appellante] het gehele bedrag dat de Belastingdienst/Toeslagen aan voorschotten heeft verstrekt dient terug te betalen, omdat kwijtschelding of matiging niet mogelijk is. Zij heeft [appellante] aan het slot van haar uitspraak gewezen op de mogelijkheid de dienst te verzoeken een betalingsregeling te treffen.
Hoger beroep
Toeslagjaar 2014
4.    [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte niet inhoudelijk is ingegaan op haar beroepsgronden die zien op het toeslagjaar 2014. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 februari 2015, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2014 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag heeft herzien en op nihil gesteld. Omdat genoemd besluit niet aangetekend is verzonden en [appellante] heeft gesteld dat niet te hebben ontvangen, heeft de Afdeling de Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid gesteld aannemelijk te maken dat dat besluit is verzonden.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft printafdrukken uit het DACAS-systeem, het DAS-systeem en het BvR-systeem overgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de geautomatiseerde verwerking en verzending van besluiten met betrekking tot kinderopvangtoeslag toegelicht in het geval dat aan de orde was in de uitspraak van 21 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV9486). Die toelichting hield onder meer in dat, nadat de medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen een beslissing in het systeem heeft ingevoerd, deze op een centrale locatie wordt verwerkt tezamen met duizenden andere beslissingen. Daarna wordt de beslissing ingelezen in het DACAS-systeem, op welk moment ook een dagtekening aan de beslissing wordt gegeven. Na de verwerking in de systemen wordt de beslissing zo spoedig mogelijk verzonden, maar in ieder geval vóór of op de dagtekening. De datum van daadwerkelijke verzending is afhankelijk van de capaciteit van de printstraat, welke behalve voor de beslissingen over kinderopvangtoeslag ook voor andere onderdelen van de Belastingdienst wordt gebruikt. Zodra de beslissing wordt uitgeprint en ter verzending aan de postbezorger wordt aangeboden, wordt een kopie ervan opgeslagen in het Digitaal Archief Systeem (DAS), aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft, gelet op de hierboven beschreven toelichting, met de door hem overgelegde stukken de verzending naar het juiste adres aannemelijk gemaakt, zodat het aan [appellante] is om feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. [appellante] heeft zich op het standpunt gesteld dat de dienst het besluit van 27 februari 2015 nimmer heeft verzonden. [appellante] stelt dat zij telefonisch contact heeft gehad met de Belastingdienst/Toeslagen en dat ingeval het besluit zou zijn verzonden, de dienst wel aan dat besluit zou hebben gerefereerd tijdens de contactmomenten die hij met [appellante] heeft gehad en haar erop zou hebben gewezen dat zij bezwaar kon maken tegen het besluit. [appellante] heeft verder aangevoerd dat zij steeds heeft gereageerd op de brieven van de Belastingdienst/Toeslagen en dat zij ook zou hebben gereageerd op het besluit van 27 februari 2015 als zij dat had ontvangen. Het eerste bericht dat zij over de nihilstelling van de toeslag over 2014 ontving was, naar zij stelt, de acceptgiro van 3 maart 2015, die volgens haar een bezwaarclausule bevatte, zodat zij hiertegen bezwaar heeft gemaakt. Ook het feit dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar in behandeling heeft genomen duidt er volgens [appellante] op dat het besluit van 27 februari 2015 niet is verzonden. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen. De Afdeling wijst erop dat op de acceptgiro staat vermeld dat [appellante] "onlangs een beschikking kinderopvangtoeslag 2014 [heeft] ontvangen" en zij "(D)eze beschikking (…) [kan] betalen met de acceptgiro hieronder" en dat ook op de door [appellante] overgelegde kopie van de acceptgiro geen bezwaarclausule is opgenomen.
Toeslagjaar 2013
5.    [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2013 terecht op nihil heeft gesteld, omdat zij niet alle kosten van kinderopvang heeft betaald. Volgens [appellante] is de rechtbank er door aldus te oordelen aan voorbijgegaan dat zij met het kindercentrum is overeen gekomen dat zij geen eigen bijdrage hoeft te betalen. Dat deze afspraak niet tot uitdrukking is gebracht in de jaaropgave die ziet op 2013, is een fout van het kindercentrum. Deze fout kan helaas niet meer worden hersteld, omdat het kindercentrum inmiddels failliet is. De rechtbank is er verder aan voorbijgegaan dat er meerdere uitzonderingen zijn op de regel dat een vraagouder zelf kosten van kinderopvang moet maken. Zij had dan ook niet kunnen overwegen dat wie in aanmerking wil komen voor kinderopvangtoeslag moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gemaakt, aldus [appellante].
5.1.    De rechtbank heeft, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling, terecht overwogen dat uit artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp), volgt dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft betaald en wat de hoogte daarvan is (zie bijvoorbeeld de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2027). Blijkens de jaaropgave van [kindercentrum] bedroegen de totale kosten van kinderopvang het toeslagjaar 2013 € 17.671,80. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in totaal een bedrag van € 15.428,00 aan voorschotten op de bankrekening van [kindercentrum] overgemaakt. Dat betekent dat [appellante] de betaling van een totaalbedrag van € 2.243,80 dient te verantwoorden. Dit heeft zij niet gedaan. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft. Dat het college op de voet van artikel 1.13 van de Wkkp een tegemoetkoming kan verstrekken in aanvulling op de kinderopvangtoeslag, zodanig dat het totaal van de kinderopvangtoeslag en de tegemoetkoming niet meer bedraagt dan de kosten van kinderopvang, bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp, maakt niet dat [appellante] er niet toe gehouden was kosten van kinderopvang te maken, reeds omdat [appellante] van deze in de Wkkp geregelde uitzonderingsmogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Dat [appellante] bereid is om alsnog zelf kosten van kinderopvang te maken doet niet ter zake, omdat deze kosten niet nu nog aan het toeslagjaar kunnen worden toegerekend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2006).
Het betoog faalt.
6.    [appellante] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het gehele bedrag dat hij aan voorschotten heeft verstrekt heeft teruggevorderd, omdat kwijtschelding of matiging niet mogelijk is. Volgens [appellante] duidt het ontbreken van een hardheidsclausule in de Wkkp en de Awir erop dat de wetgever ervan is uitgegaan dat de toepassing van de wetgeving niet tot onbillijkheden van overwegende aard zou kunnen leiden. Omdat het terugvorderen van de voorschotten kinderopvangtoeslag haar onevenredig zwaar treft, zou de Afdeling, in aansluiting bij de bedoelingen van de wetgever, moeten bepalen dat de Belastingdienst/Toeslagen hiertoe niet mag overgaan, aldus [appellante].
6.1.    Artikel 26 van de Awir schrijft dwingend voor dat indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien, het terug te vorderen bedrag kan matigen of van een ander dan de belanghebbende kan terugvorderen. Uit de toelichting op artikel 26 van de Awir blijkt dat de wetgever de nadruk heeft willen leggen op de betalingsverplichting die op de belanghebbende rust om het bedrag dat wordt teruggevorderd te volden. Indien de belanghebbende problemen heeft het gehele bedrag binnen de gestelde termijn te betalen, bestaat de mogelijkheid het verschuldigde bedrag door middel van een betalingsregeling te voldoen, aldus de wetgever in de toelichting (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 3, blz. 54-55). Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag dat aan voorschotten is uitbetaald van [appellante] heeft teruggevorderd. Met de rechtbank wijst de Afdeling erop dat [appellante], in overeenstemming met de bedoelingen van de wetgever, de Belastingdienst/Toeslagen kan verzoeken een betalingsregeling te treffen.
Het betoog faalt.
Conclusie
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
735.