ECLI:NL:RVS:2017:106

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
201604996/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Honderdland fase 1 en bouwvlak voor woning te Maasdijk

Op 18 januari 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellante en de raad van de gemeente Westland. De appellante had beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van 24 mei 2016, waarbij het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Honderdland fase 1' was vastgesteld. De appellante, eigenaar van percelen aan de Nolweg te Maasdijk, betoogde dat aan haar perceel ten onrechte geen bouwvlak was toegekend, terwijl zij voornemens was een woning te bouwen. De raad had in zijn verweerschrift gesteld dat de bouw van een woning op het perceel niet meer mogelijk was door de vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein A20 Westland', dat een hogere milieuzonering voor bedrijven op het bedrijventerrein had vastgesteld.

Tijdens de zitting op 1 december 2016 zijn zowel de appellante als de raad vertegenwoordigd, evenals andere belanghebbenden. De appellante voerde aan dat de gemeente haar niet op de hoogte had gesteld van de vaststelling van het bestemmingsplan en dat er sprake was van onbehoorlijk bestuur door de gemeente. De raad stelde echter dat de inspanningsverplichting uit een ruilovereenkomst met de appellante niet leidde tot een verplichting om een bouwvlak toe te kennen, omdat dit in strijd zou zijn met de goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling overwoog dat de raad voldoende gemotiveerd had dat het onherroepelijke bestemmingsplan 'Bedrijventerrein A20 Westland' aan de bouw van een woning in de weg stond. De appellante had geen beroep ingesteld tegen dat bestemmingsplan, en de raad had rekening gehouden met de ruilovereenkomst bij de vaststelling van het plan. De Afdeling concludeerde dat de raad in redelijkheid had kunnen afzien van het toekennen van een bouwvlak aan het perceel van de appellante. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201604996/1/R3.
Datum uitspraak: 18 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Honderdland fase 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Revaho Beheer B.V. en [belanghebbende] hebben gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door E.J. den Hollander en M.H. Bakker, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting Revaho Beheer B.V., vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te Delft, en [belanghebbende], bijgestaan door mr. J. Hiemstra, advocaat te Delft, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Met het bestemmingsplan is een actualisatie beoogd van het planologische regime voor het bedrijventerrein Honderdland fase 1 te Maasdijk. In de plantoelichting staat dat het bedrijventerrein nagenoeg geheel is ingevuld en er nu behoefte is aan een bestemmingsplan voor een duurzame beheerssituatie.
2. [appellante] is eigenaar van meerdere percelen aan de Nolweg te Maasdijk. Zij heeft beroep ingesteld tegen het plan, omdat aan haar perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] te Maasdijk ten onrechte geen bouwvlak is toegekend. [appellante] is voornemens ter plaatse een woning te bouwen.
Bouwvlak
3. [appellante] betoogt dat de raad ten onrechte geen bouwvlak heeft toegekend aan haar perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] te Maasdijk. Daartoe wijst zij op de inspanningsverplichting in de tussen haar, de gemeente en Ontwikkelingsmaatschappij Coldenhove West C.V. gesloten ruilovereenkomst. Volgens haar is de gemeente deze verplichting niet nagekomen. Daarnaast acht zij het van onbehoorlijk bestuur getuigen dat de gemeente met twee partijen contractuele verplichtingen is aangegaan die onverenigbaar met elkaar zijn. In dit verband wijst [appellante] op de gesloten koopovereenkomst tussen de gemeente, Ontwikkelingsmaatschappij Coldenhove West C.V. en Project Ontwikkeling Maasland B.V. met betrekking tot perceel [locatie 2] te Maasdijk met het oog op de vestiging van een bedrijf aldaar. Voorts voert [appellante] aan dat zij ten onrechte door de gemeente niet op de hoogte is gebracht van de vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen A20 Westland" dat voorziet in de verhoging van de milieuzonering voor de bedrijven op het bedrijventerrein. In dit verband stelt zij dat de milieuzonering ten onrechte is verhoogd nu de afstand tussen de woning aan de [locatie 1] en het bedrijventerrein Coldenhove minder dan 30 m bedraagt. Tevens heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland de raad en de raadscommissie ruimte niet op de hoogte gebracht van vorenbedoelde inspanningsverplichting bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen A20 Westland", aldus [appellante]. Verder voert [appellante] aan dat in het bestemmingsplan aan de andere zijde van het perceel [locatie 1] te Maasdijk wel een woning wordt mogelijk gemaakt.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat door de vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein A20 Westland" op het perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] te Maasdijk de bouw van een woning niet meer mogelijk is. Volgens de raad is overeenkomstig provinciaal beleid aan de percelen op het bedrijventerrein Coldenhove in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein A20 Westland" de hoogst mogelijke milieucategorie toegekend. [appellante] heeft geen beroep ingesteld tegen dat plan, aldus de raad. In dit verband stelt de raad dat een positieve reactie op een quickscanverzoek van [appellante] uit 2009 niet is gevolgd door een aanvraag om een omgevingsvergunning. Tevens stelt de raad dat uit de gesloten koopovereenkomst tussen de gemeente, Ontwikkelingsmaatschappij Coldenhove West C.V. en Project Ontwikkeling Maasland B.V. blijkt dat ook een andere bestemming dan een bedrijfsbestemming mogelijk was voor het perceel [locatie 2] en dat ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst een agrarische bestemming was toegekend aan dat perceel. Voor zover [appellante] wijst op het bouwvlak voor een woning tussen de percelen [locatie 3] en [locatie 1], stelt de raad dat dit bouwvlak reeds in het vorige bestemmingsplan was opgenomen en dat voor bestaande situaties met twee stappen kan worden afgeweken van de in de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: VNG-brochure) opgenomen afstandsnormen. Een positieve reactie op slechts een quickscanverzoek is geen besluit, zodat in zoverre geen sprake is van een bestaande situatie, aldus de raad.
3.2. Blijkens de verbeelding zijn aan het perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] te Maasdijk, voor zover hier van belang, de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" toegekend. Ter plaatse is geen bouwvlak toegekend.
3.3. Vast staat dat tussen de gemeente, Ontwikkelingsmaatschappij Coldenhove West C.V. en [appellante] op 20 juli 2006 een ruilovereenkomst is gesloten. In artikel 16, derde lid, van de ruilovereenkomst is bepaald dat de gemeente en Ontwikkelingsmaatschappij Coldenhove West C.V. bij deze een inspanningsverplichting op zich nemen ten opzichte van [appellante] om de bouw van een vrijstaand woonhuis planologisch mogelijk te maken op een gedeelte van het perceel kadastraal bekend als gemeente Naaldwijk, sectie F, nummer 4752 c.q. op de kavel die ontstaat na samenvoeging van de perceelsgedeelten ‘C’ en ‘B’, zoals aangegeven op de aan deze overeenkomst gehechte tekening, en het daartussen liggende gedeelte van het perceel kadastraal bekend als gemeente Naaldwijk, sectie F, nummer 3797. Voorts staat in artikel 16, derde lid, dat de gemeente bij de nakoming van hetgeen in dit artikel is bepaald c.q. ten aanzien van genoemde inspanningsverplichting, volledig haar publiekrechtelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid ten aanzien van ruimtelijke ordeningsprocedures behoudt. Van de zijde van de gemeente zal er dan ook geen sprake zijn van toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van deze bepaling, indien het handelen conform deze verantwoordelijkheid eist of met zich meebrengt, dat de gemeente bezwaren van derden honoreert, nalaat rechtshandelingen te verrichten, respectievelijk publiekrechtelijke rechtshandelingen verricht, die niet in het voordeel zijn van de aard of de strekking van deze inspanningsverplichting, zo staat in deze ruilovereenkomst.
Voor zover [appellante] wijst op de tussen haar, de gemeente en Ontwikkelingsmaatschappij Coldenhove West C.V. gesloten ruilovereenkomst, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9520, dat, nog daargelaten dat de overeenkomst voor zover het betreft het verlenen van bedoelde planologische medewerking slechts een inspanningsverplichting inhoudt, een overeenkomst niet kan leiden tot een verplichting van de raad aan gronden een bouwvlak voor de bouw van een vrijstaand woonhuis toe te kennen dat de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht. Een contractuele gebondenheid van de raad om een dergelijk bouwvlak toe te kennen, verdraagt zich niet met de door de wetgever in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening aan de raad toegekende bevoegdheid om, in het belang van een goede ruimtelijke ordening, bestemmingsplannen vast te stellen na het volgen van de daartoe in deze wet dwingend voorgeschreven en met waarborgen omklede procedure. De definitieve beslissing over hetgeen in het vast te stellen bestemmingsplan planologisch mogelijk wordt gemaakt, is mede afhankelijk van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen - ook de mogelijke belangen van derden -, de beoordeling van die feiten en de afweging van de belangen, en kan aldus anders uitvallen dan bij het sluiten van de overeenkomst is ingeschat. Dat tussen [appellante] en de gemeente een overeenkomst is gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de ruimtelijke ordening in een gebied, is echter wel een omstandigheid die de raad bij de vaststelling van het plan dient te betrekken.
De Afdeling overweegt dat de raad met de ruilovereenkomst rekening heeft gehouden bij de vaststelling van het plan. In de in de besluitvorming betrokken memo van 18 november 2015 staat dat bij het na kunnen komen van de inspanningsverplichting er wel sprake dient te zijn van een planologische inpasbaarheid van de op te richten woning. Voorts staat in de memo dat dit mogelijk was in de periode tussen 2006 en 2013. In 2013 is echter het bestemmingsplan "Bedrijventerrein A20 Westland" en een daarin voor het bedrijventerrein opgenomen hogere milieuzonering vastgesteld, waardoor het niet meer mogelijk is om planologische medewerking te verlenen aan het oprichten van een woning op het perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] te Maasdijk, aldus de memo. De raad heeft toegelicht dat op grond van het inmiddels onherroepelijke bestemmingplan "Bedrijventerrein A20 Westland" op het perceel tegenover het perceel van [appellante] tussen [locatie 1] en [locatie 2] te Maasdijk, bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zijn toegestaan. De raad stelt terecht dat op grond van de VNG-brochure in een gemengd gebied een richtafstand van 50 m geldt tussen een woning en een bedrijf in milieucategorie 3.2 en dat de afstand tussen het bestemmingsvlak waarop bedrijven in milieucategorie 3.2 zijn toegestaan en de, in lijn met de ter plaatse reeds aanwezige woonbebouwing, door [appellante] gewenste woning op het perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] ongeveer 30 m bedraagt. Dit wordt door [appellante] niet betwist. Gelet op het vorenstaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd dat het onherroepelijke bestemmingsplan "Bedrijventerrein A20 Westland" aan het voorzien in een woning op het perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] te Maasdijk in de weg staat.
3.4. Wat betreft het betoog van [appellante] dat zij het van onbehoorlijk bestuur vindt getuigen dat de gemeente met twee partijen contractuele verplichtingen is aangegaan die onverenigbaar met elkaar zijn, overweegt de Afdeling dat dit bezwaar geen betrekking heeft op onderhavig plan en in zoverre in deze procedure niet aan de orde kan komen.
3.5. Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat zij door de gemeente niet in kennis is gesteld van de vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen A20 Westland", dat het college van burgemeester en wethouders van Westland de raad en de raadscommissie ruimte niet op de hoogte heeft gebracht van de inspanningsverplichting bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen A20 Westland" en dat de milieuzonering in het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen A20 Westland" ten onrechte is verhoogd, overweegt de Afdeling eveneens dat deze gestelde omstandigheden geen betrekking hebben op onderhavig plan en in zoverre in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.
3.6. Over de door [appellante] gemaakte vergelijking met het opgenomen bouwvlak tussen de percelen [locatie 3] en [locatie 1] wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat in het vorige bestemmingsplan "Bedrijventerrein Honderdland" reeds een bouwvlak was toegekend voor de bouw van een woning tussen de percelen [locatie 3] en [locatie 1]. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
3.7. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van een bouwvlak aan het perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] te Maasdijk.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Lodeweges
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2017
625.