201602960/1/A1.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 maart 2016 in zaak nr. 16/8 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Deurne.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2015 heeft het college aan T-Mobile Netherlands B.V. omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van een geplaatste antenne op het perceel kadastraal bekend gemeente Deurne, sectie H, nr. 8711, plaatselijk bekend Paardekopweg ongenummerd te Deurne (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 november 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2017, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.E.H.G. Paping-Driessen, zijn verschenen. Voorts is T-Mobile Netherlands B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft omgevingsvergunning verleend aan T-Mobile Netherlands B.V. voor de legalisatie van een geplaatste antenne op het perceel, gelegen in het buitengebied van Deurne. De omgevingsvergunning heeft betrekking op de activiteit "bouwen". De afstand tussen de woning van [appellant] aan het [locatie] te Bakel en de Paardenkopweg te Deurne bedraagt kadastraal en hemelsbreed 10 kilometer. Het college heeft het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 18 september 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet als belanghebbende bij dat besluit kan worden aangemerkt.
Bespreking van het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn belang rechtstreeks bij het besluit van 18 september 2015 is betrokken.
[appellant] betoogt dat hij wel als belanghebbende bij dat besluit dient te worden aangemerkt. In dat verband voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor de zendmast ook een omgevingsvergunning voor de activiteit "milieu" noodzakelijk is omdat het gezamenlijk vermogen van de zendinstallatie meer dan 4 kW bedraagt. Volgens [appellant] lopen er straalverbindingen door zijn woning waardoor hij gezondheidsrisico’s loopt. De antennemast die naast zijn woning staat communiceert met de antennemast op het perceel aan de Paardekopweg te Deurne. De rechtbank heeft niet onderkend dat met een groter dan het "vrije" vermogen wordt gezonden naar en vanaf de antennemast. [appellant] voert voorts aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag niet correct is omdat sprake is van een groter vermogen dan op de aanvraag is aangegeven en dat de milieugevolgen van de antenne door het college hadden moeten worden meegewogen.
2.1. Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."
Artikel 1:2, eerste lid, luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) luidt: "Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
e.1°. het oprichten,
2°. het veranderen of veranderen van de werking of
3°. het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk.
(…)"
Artikel 2.7, eerste lid, luidt: "Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. (…)"
2.2. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit (zie onder meer de uitspraak van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1758). De rechtbank heeft overwogen dat voor de vraag of [appellant] belanghebbende is alleen de activiteit "bouwen" waarvoor de omgevingsvergunning is verleend bepalend is. De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of [appellant] in zoverre als belanghebbende kan worden aangemerkt terecht geoordeeld dat gelet op de afstand van de woning van [appellant] tot de zendmast de ruimtelijke uitstraling daarvan bij zijn woning afwezig moet worden geacht en aldus geen bij de omgevingsvergunning betrokken belang kan worden aangenomen. Door te oordelen dat mogelijke milieugevolgen van het in werking zijn van de antenne-installatie, zoals stralingseffecten, geen rol hebben kunnen spelen bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit "bouwen", heeft de rechtbank evenwel niet onderkend dat ingeval bij inwerkingstelling van de antenne-installatie, zoals [appellant] stelt, sprake is van een milieuactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid en onder e, van de Wabo het gaat om een project met onlosmakelijke activiteiten als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo. Nu niet op voorhand vaststaat dat daarvan geen sprake kan zijn, had derhalve tevens moeten worden nagegaan of [appellant] gelet op de milieueffecten van de zendmast als belanghebbende kan worden aangemerkt. Voor de beantwoording van die vraag dient te worden bezien of [appellant] als gevolg van de, naar gesteld omgevingsvergunningplichtige, milieuactiviteit naar objectieve maatstaven gemeten, hinder van enige betekenis ondervindt. Daarvan is niet gebleken. De enkele stelling van [appellant] dat dat het geval is omdat bij zijn woning een zendmast staat die onder meer communiceert met de in geding zijnde, 10 kilometer verderop gelegen, zendmast is daartoe onvoldoende.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij rust.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
490.