201609909/1/V1.
Datum uitspraak: 13 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 22 december 2016 in zaak nr. NL16.3452 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 22 december 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in de eerste grief opgeworpen vragen over de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst, heeft de Afdeling bij uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:210, beantwoord. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris Algerije terecht heeft aangewezen als veilig land van herkomst. De in deze zaak ingebrachte informatie leidt niet tot een ander oordeel. 1.1. De eerste grief slaagt.
2. In zijn tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft onderzocht of in Algerije door de autoriteiten in het algemeen bescherming wordt geboden tegen de door hem geloofwaardig geachte problemen van de vreemdeling. Onder verwijzing naar zijn eerste grief voert hij aan dat hij deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling tegen zijn geloofwaardig geachte problemen de bescherming van de autoriteiten kan inroepen en dat de vreemdeling dit heeft nagelaten.
2.1. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de aanwijzing van Algerije als veilig land van herkomst, bestaat een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije geen bescherming nodig hebben. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Algerije in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. Wegens voornoemd rechtsvermoeden geldt daarbij een hoge drempel. Dit laat onverlet dat de staatssecretaris hetgeen de vreemdeling aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat Algerije voor de vreemdeling niet veilig is.
2.2. De vreemdeling heeft verklaard dat hij zich niet voor bescherming tot de politie heeft gewend omdat hij ervan overtuigd is dat zij niets voor hem zullen doen. Verder heeft de vreemdeling in beroep aangevoerd dat hij vreest voor de politie. Nu de vreemdeling niet heeft toegelicht waarop die overtuiging en vrees zijn gebaseerd, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval geen bescherming kan worden geboden tegen zijn geloofwaardig geachte problemen, reeds omdat hij zich niet tot de autoriteiten heeft gewend om daartegen bescherming te vragen, terwijl dit wel van hem verwacht mocht worden.
2.3. De tweede grief slaagt eveneens.
Conclusie
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 21 november 2016 alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 22 december 2016 in zaak nr. NL16.3452;
III. verklaart het door de vreemdeling in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.
w.g. Verheij w.g. Willems
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2017
412-827.