ECLI:NL:RVS:2017:1027

Raad van State

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
201604541/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor agrarische bedrijfswoning te Elspeet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van de appellant ongegrond heeft verklaard. De appellant, wonend te Elspeet, had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 21 mei 2015 door het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet was verleend. Deze vergunning betrof een wijziging van een eerder verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een agrarische bedrijfswoning op een perceel in Elspeet. De appellant stelde dat de vergunning in strijd was met een overeenkomst die hij met de vergunninghouder had gesloten, waarin was geregeld dat het gebruik van de woning niet zou wijzigen naar gebruik als burgerwoning.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 maart 2017 ter zitting behandeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de omgevingsvergunning rechtmatig was verleend, omdat de wijziging van de situering van de bedrijfswoning een ondergeschikte aard had en in overeenstemming was met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte niet had onderkend dat de vergunning in strijd was met de overeenkomst, maar de Afdeling oordeelde dat de door de appellant gestelde overeenkomst de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning niet kon aantasten.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning zou wijzigen naar gebruik als burgerwoning. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201604541/1/A1.
Datum uitspraak: 12 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Elspeet, gemeente Nunspeet,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 mei 2016 in zaak nr. 15/6351 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet.
Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 2015 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de eerder bij besluit van 7 maart 2011 verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een agrarische bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] te Elspeet.
Bij besluit van 18 september 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2017, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door B.C. Bertelink, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Bij besluit 21 mei 2015 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de eerder op 7 maart 2011 verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een agrarische bedrijfswoning op het perceel [locatie 1]. De wijziging ziet op de situering van de agrarische bedrijfswoning in die zin dat de woning een kwart slag om haar eigen as wordt gedraaid. De omgevingsvergunning van 7 maart 2011 is in rechte onaantastbaar en ligt in deze procedure niet voor. Alleen de vergunde wijziging staat thans ter beoordeling.
2.    [appellant] woont op het perceel [locatie 2]. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de vergunning is verleend in strijd met een tussen hem en de vergunninghouder gesloten overeenkomst. In die overeenkomst is geregeld dat de vergunninghouder het gebruik van de woning niet zal wijzigen naar gebruik als burgerwoning, aldus [appellant].
3.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning uitsluitend betrekking heeft op een wijziging van ondergeschikte aard in de situering van de bedrijfswoning. De bouwmassa, indeling, maatvoering en verschijningsvorm van de woning zijn niet gewijzigd. De wijziging is in overeenstemming met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand.
4.    Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo luidt: "Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[...]."
Artikel 2.10, eerste lid, luidt: "Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm."
5.    In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo zijn de gronden opgenomen waarop een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden geweigerd. Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo heeft een limitatief karakter. Dat wil zeggen dat indien geen van de in die bepaling opgenomen weigeringsgronden zich voordoet, de gevraagde vergunning moet worden verleend. Door [appellant] is niet betwist dat zich geen van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden voordoet. De door [appellant] gestelde overeenkomst - wat de inhoud daarvan ook moge zijn - kan de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning niet aantasten. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend.
Voor zover [appellant] vreest dat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning zal wijzigen naar gebruik als burgerwoning, overweegt de Afdeling dat geen aanwijzingen bestaan dat het gebruik van de woning in die zin zal worden gewijzigd, hetgeen ook ter zitting door de vergunninghouder is verklaard. [appellant] stelt weliswaar terecht dat niet is uitgesloten dat in de toekomst een bestemmingsplan wordt vastgesteld dat voorziet in een wijziging van het gebruik van de woning, maar tegen een dergelijk bestemmingsplan staan rechtsmiddelen open. Een mogelijke wijziging van het gebruik van de woning kan in de voorliggende procedure niet aan de orde komen, nu de omgevingsvergunning hierop geen betrekking heeft.
Gelet op het voorgaande faalt het betoog.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blankenstein, griffier.
w.g. Koeman    w.g. Blankenstein
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017
821.