ECLI:NL:RVS:2017:101

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
201603297/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke toetsing van wijzigingsplan voor landgoed met betrekking tot ecologische en cultuurhistorische waarden

Op 18 januari 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellanten, wonend te Leusden, en het college van burgemeester en wethouders van Leusden. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van 29 maart 2016, waarbij het college het wijzigingsplan 'Landgoed De Horst' heeft vastgesteld. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de gevolgen van het wijzigingsplan voor hun uitzicht, het landschap en het cultuurhistorische karakter van het gebied, dat deel uitmaakt van de Grebbelinie. De Afdeling heeft de zaak op 16 november 2016 ter zitting behandeld, waarbij appellanten werden bijgestaan door hun advocaat en het college vertegenwoordigd was door een ambtenaar. De Afdeling heeft overwogen dat het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' en dat de bezwaren van appellanten niet opwegen tegen de belangen van de ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het wijzigingsplan vast te stellen, en dat er geen sprake is van strijd met de Provinciale Ruimte Verordening 2013. De vrees van appellanten voor precedentwerking en waardevermindering van hun woning is ongegrond verklaard. De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201603297/1/R2.
Datum uitspraak: 18 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Leusden,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leusden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2016 heeft het college het wijzigingsplan "Landgoed De Horst" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.E. Jendsen, en het college, vertegenwoordigd door A.M. Hakvoort-Brouwer, zijn verschenen. Verder is ter zitting Triplus B.V., vertegenwoordigd door ing. T. van de Boom, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond over het behoud van de Engweg ingetrokken.
2. Het wijzigingsplan voorziet in de ontwikkeling van een landgoed in Leusden. Het grootste deel van het plangebied grenst aan de oostelijke rand van de Horsterweg en ten noorden van het Valleikanaal. Verder maakt de Engweg deel uit van het landgoed. Het bestaande agrarische bedrijf zal worden gesaneerd en de boerderij krijgt een woonbestemming. De bestaande agrarische gronden krijgen een natuurbestemming en er zullen vier nieuwe woningen worden gebouwd. Tevens is met het plan beoogd een bijdrage te leveren aan het recreatieve medegebruik van het buitengebied door de ontwikkeling van natuur en de aanleg van openbaar toegankelijke wandelpaden. [appellant] woont ten zuidoosten van het landgoed. Hij stelt dat het plan leidt tot een aantasting van zijn uitzicht, het landschap en het cultuurhistorische karakter van het gebied, dat deel uitmaakt van het militaire erfgoed de Grebbelinie.
De relevante regels uit de hierna aangehaalde bestemmingsplannen, de Provinciale Ruimte Verordening Utrecht 2013 (hierna: PRV 2013), het provinciale inpassingsplan "Grebbelinielandschap" en het Besluit ruimtelijke ordening zijn vermeld in de bijlage bij deze uitspraak.
Bestemmingsplannen ten grondslag liggend aan het wijzigingsplan
3. Het plangebied van het wijzigingsplan maakt deel uit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" en het bestemmingsplan "Schammer 2006".
De gronden ten oosten van de Horsterweg hebben in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" de bestemming "Agrarisch gebied". In het wijzigingsplan zijn aan deze gronden de bestemmingen "Bos en natuurgebied", "Wonen" en "Landgoed / Buitenplaats" toegekend.
De overige gronden binnen het plangebied maken deel uit van het bestemmingsplan "de Schammer 2006" en hebben daarin de bestemming "Agrarisch gebied". In het wijzigingsplan zijn aan deze gronden de bestemmingen "Natuurgebied" en "Landgoed / Buitenplaats" toegekend.
PRV 2013 en wijzigingsvoorwaarden in bestemmingsplan
4. Volgens Gebroers wordt meer gebouwd dan in het provinciale beleid is toegestaan. Bij sloop van 1000-2500 m2 bebouwing, zoals hier aan de orde, is volgens dat beleid één woning toegestaan. Het plan voorziet in vier woningen en is daarmee volgens hem in strijd met het provinciale beleid. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat met het provinciale beleid gedoeld wordt op artikel 4.7, vierde lid, aanhef en onder b, van de PRV 2013. Aan deze bepaling is ook getoetst in de plantoelichting van het wijzigingsplan. Voor zover de raad stelt dat het plangebied behoort tot de in de Verordening opgenomen "Recreatiezone" waarop artikel 4.16 van toepassing is, stelt [appellant] dat het landgoed zich niet leent voor recreatief medegebruik. [appellant] heeft er op gewezen dat de voorwaarde dat voor elke extra woning 1.000 m2 aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt ook is opgenomen in artikel 31, derde lid, aanhef en onder l, van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009". Verder stelt [appellant] dat in strijd met de wijzigingsvoorwaarden niet is toegelicht in hoeverre het plan leidt tot versterking van de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS).
4.1. Op pagina 22 van de plantoelichting staat dat bij het landgoed sprake is van de in de toelichting bij artikel 4.16 van de PRV 2013 genoemde overlapping van de recreatiezone en de kernrandzone, waarbij rode ontwikkelingen binnen de recreatiezone aanvaardbaar zijn, als deze bijdragen aan het realiseren van de recreatiedoelstellingen. Hieruit volgt dat de raad het wijzigingsplan heeft getoetst aan de artikelen 4.8 (kernrandzone) en 4.16 (recreatiezone) waarin het plangebied is gelegen. Anders dan [appellant] stelt ligt artikel 4.7 van de PRV 2013, dat betrekking heeft op zogeheten ruimte-voor-ruimte woningen, niet aan het wijzigingsplan ten grondslag, zodat de daarin vereiste verhouding tussen vierkante meters te slopen bedrijfsbebouwing en woningbouw niet van toepassing is. Weliswaar is voornoemd artikel 4.7 ook opgenomen in de plantoelichting, maar slechts als onderdeel van een overzicht van uitzonderingen in de PRV 2013 op het verbod van nieuwbouwwoningen in het landelijk gebied. Volgens de raad is hier geen sprake van een ruimte-voor-ruimte project als bedoeld in artikel 4.7.
Voorzover [appellant] erop wijst dat de vereiste verhouding tussen vierkante meters te slopen bedrijfsbebouwing en het aantal woningen ook voorkomt in de wijzigingsbevoegdheid van artikel 31, derde lid, aanhef en onder l, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" gaat hij eraan voorbij dat volgens het raadsvoorstel niet deze bepaling maar artikel 31, vierde lid van die planvoorschriften (wijziging ten behoeve van een landgoed) ten grondslag ligt aan het wijzigingsplan. Deze bepaling voorziet in aanhef en onder c, sub 2, in een of meer nieuw te realiseren woongebouwen met een gezamenlijke inhoud van 3.000 m3 bij een oppervlakte aan landgoed van tenminste 10 ha. Aan deze voorwaarden voldoet het plan.
Voor zover [appellant] stelt dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden in artikel 31, vierde lid, aanhef en onder d, omdat niet is aangetoond dat het landgoed een bijdrage levert aan de realisering of uitbouw van de EHS, oordeelt de Afdeling als volgt. De toelichting van het wijzigingsplan vermeldt dat in de nabijheid van het plangebied de natte ecologische verbindingszone het Valleikanaal is gelegen. Het plan voorziet in de aanleg van water en moeras direct aansluitend op deze verbindingszone. Hierdoor is het plan volgens de toelichting van toegevoegde waarde voor de ecologische functionaliteit van het Valleikanaal als verbindingszone en heeft het plan een positief effect op de aaneengeslotenheid en robuustheid van de EHS. In het inrichtingsplan, waarvan de realisering en handhaving als voorwaardelijke verplichting in de voorschriften van het wijzigingsplan is opgenomen, wordt de structuur van natte natuur en waterberging doorgetrokken tot in het landgoed, aldus de toelichting. Volgens het college draagt het inrichtingsplan hiermee bij aan de uitbouw van de EHS.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met de door hem genoemde regels uit de PRV 2013 en de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2009".
Het betoog faalt.
Uitzicht en uitstraling
5. [appellant] stelt dat het wijzigingsplan een weids natuurlijk en agrarisch uitzicht over het gebied verstoort, omdat dit onder meer voorziet in een woongebouw van 11 m hoog. Het gebouw is volgens hem enorm en heeft in het geheel geen agrarische uitstraling. Verder stelt hij dat een plan voor een dergelijk gebouw eerder in het gebied Stoutenburg is afgewezen. Voorts heeft [appellant] ter zitting gesteld dat de massieve vorm en de donkere kleuren van het landhuis niet passen in de omgeving. Ter zitting heeft hij toegelicht dat het uitzicht op de cultuurhistorische militaire stelling als onderdeel van de Grebbelinie en het agrarische gebied wordt verstoord. Het hoofdgebouw doet afbreuk aan de zichtlijn op dit gebied.
5.1. Vast staat dat het wijzigingsplan wat betreft de inhoud van de woongebouwen en de maximaal toegestane bouwhoogte voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden.
5.2. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
5.3. Het college stelt dat de omvang van de bebouwing weliswaar toeneemt, maar dat de uitstraling van deze bebouwing door de maatregelen als opgenomen in artikel 2 van het inrichtingsplan, die met een voorwaardelijke verplichting in artikel 2 van de planvoorschriften van het wijzigingsplan zijn geborgd, zoveel mogelijk wordt beperkt.
Het college heeft rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van de Grebbelinie, waarin het plangebied is gelegen. Het plan is getoetst aan artikel 3, lid 3.1, van het provinciaal inpassingsplan "Grebbelinielandschap", waarin dubbelbestemmingen zijn opgenomen ter bescherming van de cultuurhistorisch waardevolle Grebbelinie. Volgens het college strekt het landgoed tot behoud, bescherming, herkenbaarheid en beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden zoals beschreven in het Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie, waar in artikel 3, lid 3.1, van het inpassingsplan naar wordt verwezen. De plantoelichting vermeldt dat Landgoed De Horst in het deelgebied "Kleinschalige Grebbelinie" ligt als opgenomen in het beeldkwaliteitsplan Grebbelinie. In dit beeldkwaliteitsplan staat dat in dit deelgebied nieuwe landgoederen zijn toegestaan, indien dit niet ten koste gaat van waardevolle zichtlijnen. Met de compacte opzet van de nieuwbouw blijven volgens de toelichting op het inrichtingsplan de zichtlijnen intact. Verder zal naast deze nieuwbouw een bestaand groot bijgebouw worden gesloopt. Het hoofdgebouw heeft een inhoud van maximaal 1100 m3 en een goothoogte van 7 m. De andere gebouwen zullen een lagere goot- en nokhoogte krijgen.
5.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2921, rechtsoverweging 16.1), bestaat er geen recht op blijvend vrij uitzicht.
Wat betreft de zichtlijnen op de Grebbelinie heeft het college zich met verwijzing naar het inrichtingsplan en de toelichting daarop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigingsplan voldoet aan artikel 3, lid 3.1, van het inpassingsplan en het daarvan deel uitmakende beeldkwaliteitsplan Grebbelinielandschap. Artikel 2, lid a, onder 2, van de planvoorschriften van het wijzigingsplan voorziet in een voorwaardelijke verplichting ter zake van aanleg van de inrichtingsmaatregelen zoals opgenomen in het bij de planvoorschriften gevoegde inrichtingsplan.
Ook heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plangebied zorgvuldig wordt ingericht en niet voorziet in een buitensporig, niet in het agrarisch landschap passend, gebouw dat het uitzicht van [appellant] onaanvaardbaar verstoort. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de openheid van het gebied al beperkt is door de aanwezigheid van beplanting. Bovendien is de afstand van de woning van [appellant] tot het hoofdgebouw 235 m en ligt daartussen een groenstrook met struiken en bomen. Dat, naar gesteld, een dergelijk gebouw elders is afgewezen doet aan de aanvaardbaarheid van de ligging op deze locatie niet af.
Wat kleur en vorm van het landhuis overweegt de Afdeling dat het inrichtingsplan rekening heeft gehouden met hetgeen in het beeldkwaliteitsplan Grebbelinie, deelgebied de kleinschalige linie, is gesteld. Het beeldkwaliteitsplan verlangt naast aandacht voor zichtlijnen ook rekening te houden met de rustige uitstraling van het erf richting de Grebbelinie, met een representatieve voorzijde van het erf. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk is om in aanvulling op de inhoud van het inrichtingsplan nadere eisen te stellen aan de vorm en kleur van het landhuis.
Het betoog faalt.
Precedentwerking
6. [appellant] vreest dat het wijzigingsplan leidt tot precedentwerking voor de realisering van andere landgoederen in de omgeving. In de nota van zienswijzen stelt het college dat een verdichting van bebouwing op de aangrenzende bouwpercelen niet mogelijk is, maar volgens [appellant] heeft de betreffende agrariër aangegeven toestemming te hebben van het gemeentebestuur voor bebouwing, nadat hij zijn bedrijf heeft verkocht. Verder heeft het gemeentebestuur erop gewezen dat aangrenzende landerijen vallen binnen het inpassingsplan "Grebbelinielandschap", maar [appellant] stelt dat het gemeentebestuur heeft nagelaten om de Stichting Grebbelinie op de hoogte te brengen van het wijzigingsplan "De Horst".
6.1. De wijzigingsbevoegdheden uit de bestemmingsplannen "Buitengebied 2009" en "De Scharmer 2006" voorzien in het omzetten van agrarische gronden in landgoederen en natuur. Hieraan zijn evenwel voorwaarden verbonden. Zo dient een aaneengesloten natuurgebied te worden gerealiseerd en is de gezamenlijke inhoud van de woningen begrensd. Ook dient aan de hand van een inrichtingsplan te worden aangetoond dat het nieuwe landgoed een duidelijke meerwaarde heeft voor natuur, landschap en behoud van cultuurhistorische waarden. Initiatiefnemers zullen aan deze voorwaarden moeten voldoen, voordat het college kan overgaan tot de vaststelling van een wijzigingsplan voor een landgoed op deze percelen. Voorzover het college een wijzigingsplan wenst vast te stellen voor de ontwikkeling van een landgoed, geldt daarnaast dat een dergelijk plan dient te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening, waarbij ook de belangen van [appellant] en andere omwonenden dienen te worden betrokken. De vrees van [appellant] dat dit plan zonder meer zal leiden tot realisering van andere landgoederen in de omgeving is dan ook niet terecht.
Verder kan de enkele omstandigheid dat het gemeentebestuur in dit geval de Stichting Grebbelinie niet actief heeft benaderd over het wijzigingsplan voor landgoed De Horst niet leiden tot het oordeel dat het wijzigingsplan onzorgvuldig is vastgesteld. Artikel 3.1.1 Bro verplicht ook niet tot het actief benaderen van belangenorganisaties, zoals de Stichting Grebbelinielandschap, bij de voorbereiding van dit plan. Het ontwerp is ter inzage gelegd en daarvan is op de wettelijk voorgeschreven wijze kennis gegeven. Dat de stichting, naar [appellant] stelt, niet op de hoogte zou zijn van het plan kan dan ook niet aan het college worden toegerekend.
Het betoog faalt.
Waardedaling
7. [appellant] voert aan dat zijn woning eerst stond tegenover een volgens het vorige bestemmingsplan open, natuurhistorisch agrarisch gebied en deze woning vanwege de ligging en het uitzicht beduidend meer waard was dan als deze in een woonwijk had gestaan. Als in het gebied gebouwd mag worden, zal de prijs van de woning volgens hem beduidend lager liggen.
7.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning op het perceel van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Helder w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2017
429-656.
BIJLAGE
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.1
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Regels behorende bij de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld op 4 februari 2013.
Artikel 4.7 Algehele agrarische bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing
[…];
4. Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die bij algehele agrarische bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing de bouw van één of meerdere nieuwe woningen toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
[…];
b. alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 1000 m2 tot 2500 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2500 m2 tot 4000 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4000m2 of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan. Voor kassen geldt dat er 5000 m2 aan bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt voor één woning. Afwijking van deze maatvoering is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit
[…].
Artikel 4.8 Kernrandzone
2. Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die de volgende ruimtelijke ontwikkelingen toestaan:
a. kleinschalige stedelijke functies direct in aansluiting op het stedelijk gebied indien dit ten dienste staat van:
1 ° versterking van de recreatieve belevingswaarde van de kernrandzone, of
2 ° realisatie van natuur binnen de Groene contour, of
3 ° realisatie van recreatief groen binnen de Recreatiezone, of
4 ° realisatie van recreatieve voorzieningen binnen de Recreatiezone;
Artikel 4.16 Recreatiezone
5. Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die rood voor groen-ontwikkelingen toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
a. de rode en groene ontwikkelingen worden in samenhang ontwikkeld waarbij de hoeveelheid toe te voegen rode ontwikkeling in redelijke verhouding staat tot de hoeveelheid extra recreatieve voorzieningen;
b. de tijdige realisering van de recreatievoorziening en de duurzame instandhouding daarvan is verzekerd;
c. de rode en groene ontwikkelingen leiden per saldo tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
d. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Regels behorende bij het inpassingsplan "Grebbelinielandschap" vastgesteld op 8 december 2014
Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Grebbelinielandschap" aangewezen gronden zijn, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen en aanduidingen krachtens de bestemmingsplannen zoals bedoeld in artikel 2 onder a, tevens aangewezen voor het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden, deeluitmakende van de Grebbelinie zoals beschreven in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie behorende bij deze regels
Regels behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2009"
Artikel 31, derde lid, onder f, luidt: "Bij een wijziging naar de bestemming "Wonen" mag het aantal woningen niet worden vergroot."
Het derde lid, onder l, luidt: "In afwijking van het bepaalde onder f, is op de gronden binnen een voormalig bouwperceel, één extra vrijstaande woning toegestaan, mits, vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwperceel voor elke extra woning ten minste 1.000 m2 aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
Het vierde lid luidt: "Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de bestemming van gronden als bedoeld in de artikelen:
4 (Agrarisch gebied),
[…];
te wijzigen in de bestemmingen als bedoeld in de artikelen:
7 (Bos en Natuurgebied),
13 (Wonen)
20 (Landgoed/Buitenplaats (dubbelbestemming)),
ten behoeve van de vestiging van een nieuw landgoed, onder de volgende voorwaarden:
a. voorzien dient te worden in de aanleg van een openbaar toegankelijk, aaneengesloten bos- of natuurgebied:
1. Met een oppervlakte van ten minste 10 ha;
[…];
c. nieuw te realiseren bebouwing dient te bestaan uit een of meer woongebouwen met een gezamenlijke maximale inhoud van:
[…];
2. 3.000 m3 bij een oppervlakte aan landgoed van ten minste 10 ha,
[…];
Van de woongebouwen mag de hoogte niet meer dan 12 m bedragen; van de bijbehorende bijgebouwen mag de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 500 m2 bedragen, de goothoogte maximaal 3 m en de hoogte maximaal
6 m;
d. aan de hand van een inrichtingsplan dient redelijkerwijs te worden aangetoond dat het nieuwe landgoed een duidelijke meerwaarde heeft op het gebied van ecologie, landschap en behoud van cultuurhistorische waarden, ten opzichte van de situatie voor wijziging. Het inrichtingsplan dient in ieder geval te bestaan uit:
[…];
- de bijdrage, die het nieuwe landgoed levert aan de realisering of uitbouw van de ecologische hoofdstructuur,
[…].
Regels behorende bij het wijzigingsplan "Landgoed de Horst"
Artikel 2, lid a, onder 2, luidt:
"ter plaatse van de aanduiding "voorwaardelijke verplichting" de volgende voorschriften gelden:
a) er geldt een bouwverbod voor de bouwvlakken, met dien verstande dat dit bouwverbod niet geldt voor de eerste omgevingsvergunning die op basis van dit plan wordt aangevraagd;
b) burgemeester en wethouders kunnen bij een tweede (of latere) omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a) met dien verstande dat wordt voldaan aan de voorwaardelijke verplichting onder c);
c) een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld onder b) wordt slechts verleend, indien de landschapsmaatregelen, conform het als bijlage bij deze voorschriften opgenomen ‘Inrichtingsplan’, op gronden ter plaatse van de bestemmingen ‘Natuurgebied’ en ‘Bos en Natuurgebied’, zijn aangevangen. Daarbij mag de situering van de voorgestelde inrichtingsmaatregelen, zoals weergegeven in het ‘Inrichtingsplan’, maximaal vijf meter worden verschoven;
[…]."