ECLI:NL:RVS:2016:97

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
201503145/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot beëindiging niet-recreatief gebruik recreatiewoning op vakantiepark

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Het college van burgemeester en wethouders van Medemblik had op 22 mei 2013 aan [appellant] gelast het niet-recreatieve gebruik van zijn recreatiewoning op vakantiepark 'Het Grootslag' te beëindigen. Dit besluit werd door het college op 10 september 2014 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] op 10 maart 2015 ongegrond. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 november 2015. [appellant] was aanwezig, vergezeld door een gemachtigde, en het college werd vertegenwoordigd door F.P.M. Brieffies. De Afdeling heeft overwogen dat [appellant] niet de juistheid van de uitspraak van de rechtbank over het dwangsombesluit betwist, maar wel het invorderingsbesluit. Hij stelde dat de rechtbank de zaken over het dwangsombesluit en het invorderingsbesluit had verwisseld en dat hij griffierecht had betaald voor de zaak over het invorderingsbesluit.

De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt opgemerkt dat de rechtbank zo spoedig mogelijk op het verzet van [appellant] tegen de uitspraak van 22 januari 2015 dient te beslissen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201503145/1/A1.
Datum uitspraak: 20 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bovenkarspel, gemeente Medemblik,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 maart 2015 in zaak nr. 14/4284 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2013 heeft het college [appellant] gelast het niet-recreatieve gebruik van de recreatiewoning met het nummer [...] op het vakantiepark "Het Grootslag" aan de Proefpolder 4 te Andijk te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 10 september 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2015, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door F.P.M. Brieffies, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 22 mei 2013 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het niet-recreatieve gebruik van voormelde recreatiewoning te beëindigen en beëindigd te houden. Bij besluit van 10 september 2014 heeft het college het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk verklaard. Bij de aangevallen uitspraak met zaaknummer 14/4284 heeft de rechtbank het beroep daartegen ongegrond verklaard.
Bij besluit van 11 december 2013 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van een door [appellant] verbeurde dwangsom van € 5.000,00. Bij besluit van 9 september 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij buiten zitting gedane uitspraak van 22 januari 2015 in zaaknummer 14/4283 heeft de rechtbank het beroep dat [appellant] tegen het besluit van 9 september 2014 heeft ingesteld, wegens het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht, niet-ontvankelijk verklaard.
2. [appellant] bestrijdt niet de juistheid van de uitspraak van de rechtbank over het dwangsombesluit. Hij erkent te laat bezwaar te hebben gemaakt tegen het dwangsombesluit. Hij is het echter niet eens met het invorderingsbesluit. Hij betoogt dat de rechtbank de zaken over het dwangsombesluit en het invorderingsbesluit heeft verwisseld en stelt griffierecht te hebben betaald in de zaak over het invorderingsbesluit.
2.1. De rechtbank heeft in de door haar aan [appellant] bij brief van 31 oktober 2014 verstuurde ontvangstbevestiging van het door hem ingediende beroep waaraan het zaaknummer 14/4284 is toegekend onder het kopje "uw kenmerk" vermeld: "invorderingsbeschikking". Voorts heeft de rechtbank in de door haar aan [appellant] bij brief van 31 oktober 2014 verstuurde ontvangstbevestiging van het beroep waaraan het zaaknummer 14/4283 is toegekend onder het kopje "uw kenmerk" vermeld: "dwangsombeschikking". Daarnaast is in de aan [appellant] toegestuurde nota van 1 november 2014, waarin de rechtbank [appellant] kenbaar maakt dat hij met betrekking tot het zaaknummer 14/4284 een bedrag van € 165,00 aan griffierecht verschuldigd is, en in de door de rechtbank op 12 januari 2015 aan [appellant] verstuurde uitnodiging voor de behandeling van de zaak met zaaknummer 14/4284 ter zitting van de rechtbank bij het kopje "uw kenmerk" in beide brieven vermeld: "invorderingsbeschikking". Gelet op het voorgaande betoogt [appellant] terecht dat een verwisseling van de zaaknummers heeft plaatsgevonden. In zijn brief aan de rechtbank van 8 april 2015 heeft hij hier ook op gewezen. Hij verzoekt de rechtbank daarin om een nieuwe behandeling. Die brief dient als een verzet tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 januari 2015 over het invorderingsbesluit te worden aangemerkt, welk verzet alsnog door de rechtbank in behandeling dient te worden genomen. Gelet op de bij [appellant] ontstane, hierboven beschreven verwarring is dit verzet verschoonbaar te laat ingediend en moet ervan worden uitgegaan dat het door hem aan de rechtbank betaalde griffierecht is voldaan voor het beroep tegen het besluit van 9 september 2014, waarbij het bezwaar tegen het invorderingsbesluit van 11 december 2013 ongegrond is verklaard.
3. Het hoger beroep is gelet op hetgeen onder 2 is overwogen ongegrond. De Afdeling vertrouwt erop dat de rechtbank zo spoedig mogelijk op de als verzet tegen haar uitspraak van 22 januari 2015 aan te merken brief van [appellant] van 8 april 2015 beslist.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016
700.