ECLI:NL:RVS:2016:96

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
201507663/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toevoeging rechtsbijstand en zwaarwegende omstandigheden

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 januari 2016 uitspraak gedaan over de intrekking van een toevoeging voor rechtsbijstand aan [appellant]. De intrekking was gebaseerd op het feit dat het resultaat uit de zaak waarvoor de toevoeging was verleend, € 18.997,84, hoger was dan 50% van het heffingvrij vermogen van € 10.569,50. De Raad voor Rechtsbijstand had eerder op 30 september 2015 het bezwaar van [appellant] tegen de intrekking van de toevoeging ongegrond verklaard. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 22 april 2015 de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep gegrond verklaard, maar de Raad voor Rechtsbijstand handhaafde zijn besluit om de toevoeging in te trekken.

Tijdens de zitting op 11 januari 2016 heeft [appellant] betoogd dat de intrekking onterecht was, omdat hij het resultaat uit de verkoop van de echtelijke woning had moeten gebruiken voor schulden. De Raad voor Rechtsbijstand stelde echter dat de omstandigheden van [appellant] niet als zwaarwegend konden worden aangemerkt volgens de Wet op de rechtsbijstand. De wet stelt dat een toevoeging kan worden ingetrokken als de rechtzoekende een vordering heeft die hoger is dan het heffingvrij vermogen, tenzij er zwaarwegende omstandigheden zijn. De Raad oordeelde dat [appellant] wel degelijk over het resultaat had kunnen beschikken en dat zijn argumenten niet voldoende waren om de intrekking te rechtvaardigen.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft uiteindelijk het beroep van [appellant] ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de criteria voor het intrekken van toevoegingen en de noodzaak voor rechtzoekenden om aan te tonen dat er daadwerkelijk sprake is van oninbaarheid van vorderingen om een intrekking te kunnen voorkomen.

Uitspraak

201507663/1/A2.
Datum uitspraak: 20 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 22 april 2015 in zaak nr. 201404171/1/A2 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van de raad van 9 oktober 2013 vernietigd, en bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 30 september 2015 heeft de raad het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 5 augustus 2013, waarbij de raad een aan hem verstrekte toevoeging civiel met kenmerk 1FW9604 heeft ingetrokken, wederom ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep bij de Afdeling ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2016, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Aan het besluit van 30 september 2015 heeft de raad ten grondslag gelegd dat het resultaat uit de zaak waarvoor de toevoeging is verstrekt € 18.997,84 bedraagt en dit bedrag hoger is dan 50% van het heffingvrij vermogen, zijnde € 10.569,50. Aan de bepaling van het resultaat uit de zaak heeft de raad de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 april 2013 ten grondslag gelegd. In die beschikking heeft het gerechtshof de wijze van verdeling van de eerder door de rechtbank ontbonden huwelijksgemeenschap tussen [appellant] en zijn voormalige echtgenote vastgesteld. De raad heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat kostenposten die niet in die beschikking zijn opgenomen, buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
2. [appellant] betoogt dat de raad de verstrekte toevoeging ten onrechte heeft ingetrokken, omdat zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten. Die zwaarwegende omstandigheid bestaat eruit dat hij het resultaat uit de verkoop van de echtelijke woning heeft moeten gebruiken voor schulden die hij heeft moeten maken ten behoeve van die woning. Om die reden zijn de uit de verkoop voortvloeiende geldsommen volgens hem oninbaar. Daarmee had de raad bij de intrekking rekening moeten houden.
2.1. Ingevolge artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt de toevoeging, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, met terugwerkende kracht ingetrokken, indien op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor de toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft.
2.2. De raad voert bij de toepassing van de Wrb beleid, neergelegd in de werkinstructies Resultaatbeoordeling en Zwaarwegende omstandigheden.
Uit de werkinstructie Resultaatbeoordeling volgt dat er een directe relatie moet zijn tussen de verleende rechtsbijstand en de opbrengst. Er wordt geen rekening gehouden met ander vermogen, positief of negatief. Er moet sprake zijn van een geldsom of een vordering met betrekking tot een geldsom. Het resultaat is onafhankelijk van oorsprong, rechtstitel of bestemming van de opbrengst. Als resultaat van de zaak bij echtscheiding telt onder meer mee een betaling of vordering wegens overbedeling en de opbrengst van de verkoop van de woning, ook als de woning al tijdens de echtscheidingsprocedure is verkocht. Aflossing van huwelijkse schulden wordt verrekend met de aan de rechtzoekende toevallende opbrengsten. De verplichting tot aflossing moet blijken uit het echtscheidingsconvenant of de rechterlijke uitspraak.
Uit de werkinstructie Zwaarwegende omstandigheden volgt dat daarvan sprake is wanneer een vordering of geldsom geheel of gedeeltelijk oninbaar is, bijvoorbeeld bij faillissement van de tegenpartij, conservatoir derdenbeslag op het resultaat van de zaak of indien de tegenpartij zonder enig bericht is vertrokken.
2.3. De omstandigheid dat [appellant] het resultaat van de verkoop van de woning naar zijn zeggen heeft moeten besteden aan de woning, is geen zwaarwegende omstandigheid als bedoeld in artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb. Een zwaarwegende omstandigheid kan op grond van de werkinstructie Zwaarwegende omstandigheden worden aangenomen in gevallen waarin de belanghebbende niet de daadwerkelijke beschikking krijgt over het behaalde resultaat, omdat de vordering oninbaar is. Vaststaat dat [appellant] daadwerkelijk over het resultaat van de verkoop van de woning heeft kunnen beschikken. De daaruit voortvloeiende geldsom heeft hij naar eigen inzicht kunnen besteden en de raad heeft, anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd, geen zeggenschap over de wijze waarop hij die geldsom dient te besteden. Dat hij die geldsom heeft ingezet voor aflossing van leningen waarmee hij naar zijn zeggen heeft voorkomen dat de woning tegen een veel lager bedrag of bij executie zou zijn verkocht, betekent niet dat hij niet over die geldsom heeft kunnen beschikken.
Dat, zoals [appellant] voorts ter zitting heeft betoogd, zijn advocaat zijn belangen niet goed heeft behartigd, wat daar ook van zij, is evenmin een zwaarwegende omstandigheid die zich verzet tegen intrekking van de toevoeging.
2.4. Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Verheij w.g. Rijsdijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016
705.