ECLI:NL:RVS:2016:942

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
201408308/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld door de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

Op 6 april 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude. Het bestemmingsplan, dat op 24 juni 2014 door de raad is vastgesteld, werd aangevochten door meerdere appellanten, waaronder bewoners en een stichting. De appellanten stelden dat het plan in strijd was met de Wet ruimtelijke ordening en dat hun belangen onvoldoende waren gewogen. De Afdeling heeft de beroepen van de appellanten gegrond verklaard voor een aantal plandelen, waaronder de bestemmingen 'Natuur' en 'Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden'. De Raad van State oordeelde dat de raad onvoldoende had onderbouwd waarom bepaalde bestaande situaties niet als zodanig waren bestemd en dat de bestemmingen in strijd waren met een goede ruimtelijke ordening. De raad werd opgedragen om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen over de vernietigde plandelen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de bescherming van natuurwaarden.

Uitspraak

201408308/1/R1.
Datum uitspraak: 6 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Spaarndam, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
2. [appellant sub 2], wonend te Spaarndam, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
3. [appellant sub 3], wonend te Spaarndam, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
4. [appellant sub 4], wonend te Haarlemmerliede, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
5. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], wonend te Spaarndam, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5])
6. De stichting Stichting agrarische bedrijven Spaarnwoude, gevestigd te Spaarndam, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
en
de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de Stichting beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Dynamique Sportieve Evenementen (hierna: Dynamique) en Stichting Jeugdraad hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2016, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], beiden bijgestaan door mr. F.W. Horstman, advocaat te Velsen-Zuid, [appellant sub 4], [appellant sub 5], vertegenwoordigd door [appellant sub 5B], en de raad, vertegenwoordigd door M.E. Driessen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Dynamique, vertegenwoordigd door Q. van Dalhuisen, als partij gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor een deel van het buitengebied van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude en is overwegend conserverend van aard.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] is eigenaar van het perceel [locatie 1]. Hij heeft op dit perceel een recreatiewoning gebouwd. [appellant sub 1] is van mening dat dit plan voorziet in te weinig uitbreidingsmogelijkheden voor deze recreatiewoning. Hij wil ruimere bouwmogelijkheden om meer ruimte te creëren voor zijn gezin.
4. [appellant sub 1] betoogt dat de bouwmogelijkheden ten onrechte zijn beperkt ten opzichte van hetgeen onder het voorheen geldende bestemmingsplan mogelijk was. Hij voert hiertoe aan dat onder het voorheen geldende bestemmingsplan een recreatief nachtverblijf kon worden gerealiseerd met een maximale bouwhoogte van 5 m en een maximale oppervlakte van 70 m2. Op grond van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) was hiervoor geen omgevingsvergunning nodig. Vanwege dit plan dient voortaan voor deze ontwikkeling een omgevingsvergunning vanwege het gebruik van de gronden in strijd met het plan te worden afgegeven. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de toegekende bouwmogelijkheden in strijd met het gelijkheidsbeginsel zijn vastgesteld. Hiertoe voert hij aan dat aan verschillende percelen meer bouwmogelijkheden zijn toegekend.
4.1. De raad heeft geen extra bouwmogelijkheden mogelijk willen maken. De raad voert hiertoe aan dat extra bouwmogelijkheden de waarden van het omliggende natuurgebied aantasten. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het perceel op de oever ligt van de Mooie Nel. In het verleden zijn op deze oever verschillende bouwwerken en gebouwen gerealiseerd. Dit is volgens de raad gedeeltelijk te wijten aan de omstandigheid dat niet consequent handhavend is opgetreden. De raad wil nu paal en perk stellen aan de bouwmogelijkheden op de oever. Volgens de raad is de oever van de Mooie Nel de natuurlijke overgang tussen de omliggende gronden en het water. De raad wil op deze gronden zo min mogelijk bouwwerken en gebouwen. Tegelijk heeft de raad rekening willen houden met de belangen van eigenaren van de bouwwerken en gebouwen die al aanwezig zijn. Daarom heeft hij het uitgangspunt gehanteerd dat de bestaande bebouwing wordt bestemd, maar geen nieuwe bebouwing op de oever mogelijk wordt gemaakt. Dit betekent voor [appellant sub 1] dat de aanwezige recreatiewoning als zodanig wordt bestemd, maar dat die niet kan worden uitgebreid.
4.2. Aan het perceel [locatie 1] zijn de bestemming "Natuur" en de aanduidingen "bouwvlak", "maximum bouwhoogte (m) = 4" en "maximum goothoogte (m) = 3" toegekend.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor het behoud en/of herstel van de aanwezige dan wel daaraan eigen landschappelijke, natuurwetenschappelijke en, indien aanwezig, cultuurhistorische waarde.
Ingevolge lid 9.2.1 gelden voor het bouwen van recreatiewoningen de volgende bepalingen:
a. recreatiewoningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" is aangegeven.
4.3. Aan het bestreden plandeel was in het voorheen geldende bestemmingsplan "Vereenigde Binnenpolder 2005" de bestemming "Natuurgebied" met de aanduiding "R1" toegekend.
Ingevolge artikel 2.14, eerste lid, van de planvoorschriften waren de voor "Natuurgebied" aangewezen gronden bestemd voor het behoud en/of herstel van de aanwezige dan wel daaraan eigen landschappelijke, natuurwetenschappelijke en, indien aanwezig, cultuurhistorische waarde en voor de waterzuivering door middel van defosfatiseringsvelden en water alsmede, - voor zover op de plankaart aangegeven met R1 en R2 - voor de recreatie.
Ingevolge het tweede lid, onder 2, mocht op de gronden met uitzondering van percelen in de gebieden R1 (4 percelen) en R2 (2 percelen) niet worden gebouwd.
4.4. Vast staat dat de recreatiewoning onder het voorheen geldende bestemmingsplan legaal is opgericht. Vast staat voorts dat hiervoor op grond van artikel 3, aanhef en het tweede lid, van het Bor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig was. Ook was geen vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan nodig. Bouwen op het perceel was immers toegestaan. Dat betekent dat het bouwen van de recreatiewoning volledig vergunningvrij was. Verder is tussen partijen niet in geschil dat de recreatiewoning in dit plan als zodanig is bestemd. [appellant sub 1] betoogt terecht dat het plan in de weg staat aan de mogelijkheid om de recreatiewoning uit te breiden, omdat hiervoor geen ruimte aanwezig is binnen het bouwvlak. Dit betekent dat [appellant sub 1] voor een eventuele uitbreiding van de recreatiewoning een omgevingsvergunning voor het afwijken van het plan dient aan te vragen.
4.5. De raad heeft bij het vaststellen van dit plan het uitgangspunt gehanteerd dat hij uitsluitend de bestaande bebouwing als zodanig bestemt in het gebied waar de recreatiewoning van [appellant sub 1] staat. De raad heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het toestaan van uitbreidingsmogelijkheden het omliggende natuurgebied kan verstoren. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid het voornoemde uitgangspunt heeft mogen hanteren. De raad heeft in de omstandigheid dat het voorgaande planologische regime mogelijkheden tot vergunningvrij bouwen bood, geen aanleiding hoeven zien om op het uitgangspunt een uitzondering te maken. [appellant sub 1] kan immers geen blijvende rechten ontlenen aan het regime zoals dat ten tijde van het voorheen geldende plan gold.
Het betoog faalt.
4.6. Met betrekking tot de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met de bouwmogelijkheden ter plaatse van percelen in de omgeving van het bestreden plandeel stelt de raad zich op het standpunt dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. Hiertoe voert de raad aan dat de recreatiewoningen ter plaatse van percelen in de omgeving legaal zijn gerealiseerd met een grotere omvang dan de recreatiewoning van [appellant sub 1]. Ter plaatse van deze percelen heeft de raad eveneens het uitgangspunt toegepast dat slechts de bestaande legale situatie wordt bestemd en geen extra bouwmogelijkheden worden toegekend. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op voornoemd standpunt heeft gesteld.
Het betoog faalt.
4.7. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bouwmogelijkheden zoals die zijn toegekend ter plaatse van het bestreden plandeel heeft kunnen vaststellen.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] betoogt voorts dat in de Nota van zienswijzen niet is vermeld op welke wijze de bestaande situatie met betrekking tot bouwvlakken en bouwhoogten zijn vastgesteld.
5.1. De raad heeft toegelicht dat een voorbereidingstraject heeft plaatsgevonden. Hierbij is de bestaande situatie vastgesteld op basis van inventarisatie en luchtfoto’s. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat voldoende is toegelicht op welke wijze de bestaande situatie is vastgesteld.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond (beslissing onder VII op p. 26).
7. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Het beroep van [appellant sub 2]
8. [appellant sub 2] is eigenaar van de percelen met de kadastrale aanduidingen gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, sectie H, nummers 845, 890 en 1153. Deze percelen zijn tezamen lokaal bekend als het perceel [locatie 2]. Ter plaatse is een woning met een tuin en oprit aanwezig. [appellant sub 2] is van mening dat het plan voorziet in te weinig bouw- en gebruiksmogelijkheden.
9. [appellant sub 2] heeft zijn beroepsgrond dat zijn woning in het plan ten onrechte niet als zodanig is bestemd ter zitting ingetrokken.
Het beroep tegen het perceel met de kadastrale aanduiding gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, sectie H, nummer 845
10. [appellant sub 2] betoogt dat ter plaatse van zijn woning ten onrechte geen kamerverhuur en de bewoning van de woning door meer dan één huishouden zijn toegestaan. [appellant sub 2] voert aan dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat recreatiewoningen in zijn omgeving wel zijn toegestaan.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het toestaan van kamerverhuur en de bewoning van een woning door meer dan één huishouden een toename van verkeer en de vraag naar parkeergelegenheid tot gevolg hebben. Dit kan nadelige effecten hebben op het omliggende natuurgebied. De raad vindt dergelijke consequenties voor het natuurgebied onwenselijk.
10.2. Aan het bestreden plandeel is de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.66, van de planregels wordt onder "recreatiewoning" verstaan een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.
Ingevolge artikel 17, lid 17.4.2, onder g en h, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken binnen de bestemming "Wonen" in elk geval gerekend kamerverhuur en de bewoning van een woning door meer dan één huishouden.
10.3. In het deskundigenbericht staat dat [appellant sub 2] thans geen kamers verhuurt en geen plannen heeft om dit in de toekomst te doen.
10.4. De raad heeft een belangenafweging gemaakt. Daarbij heeft hij het belang van [appellant sub 2] bij kamerverhuur en de bewoning van de woning door meer dan één huishouden en het belang bij het niet verstoren van het natuurgebied betrokken. [appellant sub 2] heeft niet gemotiveerd waarom in dit geval aan zijn belang bij het toestaan van kamerverhuur en de bewoning van de woning door meer dan één huishouden meer gewicht had moeten worden toegekend. De raad heeft gelet hierop in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang bij het niet verstoren van het omliggende natuurgebied. Over de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met recreatiewoningen in zijn omgeving overweegt de Afdeling dat kamerverhuur en het recreatieve gebruik van een recreatiewoning door meer dan één huishouden daar evenmin zijn toegestaan. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kamerverhuur en de bewoning van de woning door meer dan één huishouden niet toegestaan ter plaatse van het bestreden plandeel.
Het betoog faalt.
Het beroep tegen het perceel met de kadastrale aanduiding gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, sectie H, nummer 890
11. [appellant sub 2] richt zich voorts tegen de bestemming "Natuur" ter plaatse van het perceel met de kadastrale aanduiding gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, sectie H, nummer 890. Hij betoogt dat het huidige gebruik als tuin ten onrechte niet is toegestaan.
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij de bestemming "Natuur" heeft toegekend omdat het desbetreffende plandeel in een natuurgebied ligt. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het college van burgemeester en wethouders tegen het gebruik als tuin niet gaat handhaven.
11.2. Ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar telkens opnieuw vastgesteld. Uit deze bepaling volgt dat de wetgever een planperiode van tien jaar voor ogen staat, onverminderd de verlengingsmogelijkheid voor de raad die is neergelegd in artikel 3.1, derde lid, van de Wro. Het is in beginsel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen de planperiode van 10 jaar zullen worden verwezenlijkt. De gronden zijn niet aangewezen voor gebruik als tuin. In artikel 9, lid 9.1, van de planregels is het gebruik als tuin niet opgenomen. Dit gebruik valt ook niet onder een van de doeleinden die dit artikel wel noemt. Bovendien wordt het gebruik als tuin in de regels voor andere bestemmingen wel expliciet genoemd. Dit betekent dat het gebruik als tuin binnen de bestemming "Natuur" niet is toegestaan. Nu de raad ter zitting heeft toegelicht dat het college van burgemeester en wethouders inzake het gebruik als tuin niet gaat handhaven, is het niet aannemelijk dat de bestemming "Natuur" binnen de planperiode wordt verwezenlijkt. Om die reden is de bestemming "Natuur" ter plaatse van het bestreden plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening vastgesteld.
Het betoog slaagt.
12. [appellant sub 2] betoogt verder dat hij ten onrechte niet de mogelijkheid heeft om ter plaatse van het thans aanwezige tuinhuis een recreatiewoning te realiseren. Hij betoogt dat hij deze mogelijkheid wel had ten tijde van het voorheen geldende plan. [appellant sub 2] stelt dat het toestaan van een recreatiewoning geen verdichting tot gevolg heeft, omdat reeds een tuinhuis op dit plandeel aanwezig is. Voorts voert hij aan dat recreatiewoningen wel zijn toegestaan ter plaatse van percelen in de omgeving.
12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij vanwege de ligging in een natuurgebied ervoor heeft gekozen om geen nieuwe mogelijkheden toe te staan voor het realiseren van recreatiewoningen. De toelichting op dit standpunt is in 4.1 reeds uiteengezet. De raad voert aan dat het toestaan van een recreatiewoning andere ruimtelijke gevolgen heeft dan het tuinhuis, omdat het gebruik van een recreatiewoning verkeer genereert en de vraag naar parkeren doet toenemen.
12.2. Aan het bestreden plandeel is geen bouwvlak toegekend. Het realiseren van een recreatiewoning is daarom ingevolge artikel 9, lid 9.2.1, onder a, van de planregels niet toegestaan.
In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Zoals de Afdeling reeds in 4.5 heeft overwogen, kan de raad in redelijkheid het uitgangspunt hanteren om in beginsel geen nieuwe mogelijkheden voor recreatiewoningen toe te staan nabij het natuurgebied. De raad heeft in dit geval hierop geen uitzondering hoeven maken. Dat thans een tuinhuis aanwezig is op het bestreden plandeel is hiervoor onvoldoende omdat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat een recreatiewoning grotere ruimtelijke gevolgen heeft dan een tuinhuis. De raad heeft voorts toegelicht dat hij recreatiewoningen uitsluitend heeft toegestaan indien die reeds legaal aanwezig zijn. De situaties waar [appellant sub 2] naar verwijst betreffen recreatiewoningen die legaal aanwezig zijn. Om die reden komen de genoemde situaties niet overeen met de thans aan de orde zijnde situatie. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid niet hoeven voorzien in de mogelijkheid om een recreatiewoning te realiseren.
[appellant sub 2] heeft ter zitting betoogd dat ten onrechte geen mantelzorgwoning is toegestaan. Ook voor een mantelzorgwoning geldt dat die een grotere ruimtelijke uitstraling heeft dan een tuinhuis. De raad heeft daarom in redelijkheid eveneens geen mantelzorgwoning toegestaan.
Het betoog faalt.
Het beroep tegen het perceel met de kadastrale aanduiding gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, sectie H, nummer 1153
13. [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Natuur" ter plaatse van de thans aanwezige oprit. Hij voert aan dat de oprit ten onrechte niet is toegestaan.
13.1. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het college van burgemeester en wethouders tegen het gebruik als oprit niet gaat handhaven.
13.2. Het is in beginsel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen de planperiode van 10 jaar zullen worden verwezenlijkt. Het gebruik van de desbetreffende gronden als oprit is ingevolge artikel 9, lid 9.1, van de planregels binnen de bestemming "Natuur" niet toegestaan. Nu de raad ter zitting heeft toegelicht dat het college van burgemeester en wethouders inzake het gebruik als oprit niet gaat handhaven, is het niet aannemelijk dat de bestemming "Natuur" binnen de planperiode wordt verwezenlijkt. Om die reden is de bestemming "Natuur" ter plaatse van het bestreden plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening vastgesteld.
Het betoog slaagt.
Conclusie
14. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Natuur" ter plaatse van het perceel met de kadastrale aanduiding gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, sectie H, nummer 890 en de oprit ter plaatse van het perceel met de kadastrale aanduiding gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, sectie H, nummer 1153, zijn genomen in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is gegrond (Beslissing onder I op p. 25), zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd (Beslissing onder II a en b op p. 25).
15. Ten aanzien van [appellant sub 2] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld (Beslissing onder VIII op p. 26). Ook dient de raad het door [appellant sub 2] voor de behandeling van zijn beroep betaalde griffierecht te vergoeden (Beslissing onder IX op p. 26).
Het beroep van [appellant sub 3]
16. [appellant sub 3] woont op [locatie 3] te Spaarndam. Op dit perceel staat een woning met bijgebouwen. Zij kan zich niet verenigen met de toegestane bouwmogelijkheden op het perceel. Ook wil zij de mogelijkheid om ter plaatse van dit perceel kamers te verhuren en de woning door meer dan één huishouden te laten bewonen.
17. [appellant sub 3] heeft haar beroepsgrond dat haar woning in het plan ten onrechte niet als zodanig is bestemd ter zitting ingetrokken.
18. [appellant sub 3] betoogt dat de bijgebouwen op haar perceel ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd.
18.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij heeft beoogd om de bijgebouwen als zodanig te bestemmen.
18.2. Ingevolge artikel 17, lid 17.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor woningen.
Ingevolge lid 17.2.2, onder a, mogen bij elke woning maximaal bijgebouwen worden gebouwd conform de regeling van het vergunningvrij bouwen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met dien verstande dat een maximale goot- en bouwhoogte zijn toegestaan van 3 m, respectievelijk 6 m.
In artikel 39, lid 39.1, is het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen.
18.3. Ingevolge artikel 2, derde lid, onder f, sub 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) bedraagt de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 niet meer dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2.
18.4. Vaststaat dat ter plaatse van het perceel [locatie 3] ingevolge artikel 17, lid 17.2.2, onder a, van de planregels conform de regeling van het vergunningvrij bouwen maximaal 150 m2 aan bijgebouwen mag worden gebouwd. Ter zitting is vastgesteld dat alle bijgebouwen binnen de bestemming "Wonen" en binnen het bouwvlak staan. Niet in geschil is dat de bijgebouwen legaal zijn opgericht. [appellant sub 3] heeft ter zitting toegelicht dat het oppervlak van de bijgebouwen in totaal ongeveer 400 m2 is. Dit is door de raad niet bestreden. De bijgebouwen voor zover die in totaal meer dan 150 m2 bedragen zijn onder het in artikel 39, lid 39.1, van de planregels opgenomen overgangsrecht gebracht. De raad heeft ter zitting aangegeven dat dit niet de bedoeling is geweest. Nu de raad heeft beoogd om de bijgebouwen als zodanig te bestemmen, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
19. [appellant sub 3] betoogt verder dat ten onrechte kamerverhuur en de bewoning van de woning door meer dan één huishouden niet zijn toegestaan ter plaatse van haar woning. [appellant sub 3] voert aan dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
19.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het toestaan van kamerverhuur en de bewoning van een woning door meer dan één huishouden een toename van verkeer en de vraag naar parkeergelegenheid tot gevolg hebben. Dit kan nadelige effecten hebben op het omliggende natuurgebied. De raad vindt dergelijke consequenties voor het natuurgebied onwenselijk.
19.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.16, van de planregels wordt onder "bedrijfswoning" verstaan een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
Ingevolge artikel 17, lid 17.4.2, onder g en h, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de bestemming "Wonen" in elk geval gerekend kamerverhuur en de bewoning van een woning door meer dan één huishouden.
19.3. De raad heeft een belangenafweging gemaakt. Daarbij heeft hij het belang van [appellant sub 3] bij kamerverhuur en de bewoning van de woning door meer dan één huishouden en het belang bij het niet verstoren van het natuurgebied betrokken. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het toestaan van kamerverhuur en de bewoning van de woning door meer dan één huishouden gevolgen kan hebben voor het omliggende natuurgebied vanwege de extra verkeersbewegingen en parkeergelegenheden. [appellant sub 3] heeft niet gemotiveerd waarom in dit geval aan haar belang bij het toestaan van kamerverhuur en de bewoning van de woning door meer dan één huishouden meer gewicht had moeten worden toegekend. De raad heeft gelet hierop in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang bij het niet verstoren van het omliggende natuurgebied.
Het betoog faalt.
19.4. Over de door [appellant sub 3] gemaakte vergelijking met de percelen Lagedijk 10C en 11E overweegt de Afdeling dat aan deze percelen eveneens de bestemming "Wonen" is toegekend. Ter plaatse van deze percelen is derhalve kamerverhuur en de bewoning van de woning door meer dan één huishouden eveneens niet toegestaan. [appellant sub 3] wijst ook op het perceel Lagedijk 1A. Aan dit perceel is de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Binnen het bouwvlak is een bedrijfswoning toegestaan. Gelet op de definitiebeschrijving in artikel 1, lid 1.16, van de planregels is ter plaatse van de bedrijfswoning kamerverhuur en de bewoning van de woning door meer dan één huishouden evenmin toegestaan. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
De raad heeft voorts toegelicht dat hij recreatiewoningen uitsluitend heeft toegestaan indien die reeds legaal aanwezig zijn. De situaties waar [appellant sub 3] naar verwijst zijn recreatiewoningen die legaal aanwezig zijn. Om die reden komen de genoemde situaties niet overeen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
19.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kamerverhuur en de bewoning van de woning door meer dan één huishouden niet toegestaan ter plaatse van het bestreden plandeel.
Het betoog faalt.
20. [appellant sub 3] betoogt ten slotte dat aan haar perceel ten onrechte niet de bestemming "Wonen" met een aanduiding waardoor meerdere wooneenheden zijn toegestaan, is toegekend. Zij betoogt dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. In dit verband wijst zij op de "Hoeve de Brakkelaar" ter plaatse van het perceel Lagedijk 3.
20.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wens van [appellant sub 3] om aan haar perceel de bestemming "Wonen" met meerdere wooneenheden toe te kennen niet kenbaar was ten tijde van de vaststelling van het plan. Om die reden was het niet mogelijk om hierover een afweging te maken.
20.2. [appellant sub 3] heeft de wens om vijf wooneenheden te realiseren niet in de zienswijze of daaraan voorafgaand bij de raad kenbaar gemaakt. Om die reden is het initiatief niet tijdig kenbaar gemaakt. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij bij de vaststelling van het plan geen inhoudelijke beslissing kon nemen over het al dan niet toekennen van de bestemming "Wonen" met een aanduiding waardoor meerdere wooneenheden zijn toegestaan. Aan "Hoeve de Brakkelaar" ter plaatse van het perceel Lagedijk 3 is de bestemming "Wonen" met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden = 5" toegekend. Ter plaatse van dit perceel zijn derhalve vijf woningen toegestaan. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie verschilt van de thans aan de orde zijnde situatie. De gewenste bestemming ter plaatse van "Hoeve de Brakkelaar" was immers kenbaar ten tijde van het vaststellen van het plan.
Het betoog faalt.
Conclusie
21. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover niet is voorzien in een bestemming waarbij de bijgebouwen op het perceel [locatie 3] zijn toegestaan, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond (Beslissing onder I op p. 25), zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd (Beslissing onder II c op p. 25). De Afdeling zal de raad opdragen om binnen 26 weken op dit punt een nieuw besluit te nemen (Beslissing onder III op p. 25).
22. Ten aanzien van [appellant sub 3] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld (Beslissing onder VIII op p. 26). Ook dient de raad het door [appellant sub 3] voor de behandeling van haar beroep betaalde griffierecht te vergoeden (Beslissing onder IX op p. 26).
Het beroep van [appellant sub 4]
23. [appellant sub 4] exploiteert een agrarisch- en recreatiebedrijf op de percelen achter de [locatie 4] en ten noordoosten van het perceel [locatie 5]/[locatie 6]. Op het perceel achter de [locatie 4] wil hij een grotere veestal realiseren. Ook wil hij op het perceel ten noordoosten van het perceel [locatie 5]/[locatie 6] een boerencamping beginnen. Tot slot wil hij ter plaatse van de ontvangstruimte op het perceel aan de westzijde van het perceel [locatie 5]/[locatie 6] horeca realiseren voor bezoekers van zijn recreatiebedrijf en passanten.
Het plandeel ter plaatse van de thans aanwezige koeienstal op het perceel achter de [locatie 4]
24. [appellant sub 4] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden - 1" en de aanduiding "bouwvlak" ter plaatse van de thans aanwezige koeienloopstal op het perceel achter de [locatie 4]. Hij betoogt dat ten onrechte geen groter bouwvlak is toegekend. Hiertoe voert hij aan dat hij hierdoor niet de mogelijkheid heeft om een veestal van 25 bij 50 m op te richten. In dit verband wijst hij op rechtsoverweging 5.2 van de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012, in zaak nr. 201110081/1/R1. [appellant sub 4] voert aan dat uit deze uitspraak volgt dat het plan in voldoende bouwmogelijkheden moet voorzien voor verbreding van zijn bedrijf. Voorts betoogt [appellant sub 4] dat het strak toekennen van het bouwvlak rond de bestaande bebouwing ter plaatse van de thans aanwezige koeienloopstal in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hij voert aan dat ter plaatse van andere agrarische bedrijven bouwvlakken zijn toegekend waar onbebouwde gronden in zijn opgenomen.
24.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 4] niet in zijn zienswijze of daaraan voorafgaand kenbaar heeft gemaakt dat hij een veestal van 25 bij 50 m wil oprichten. Om die reden was een afweging hieromtrent niet mogelijk.
24.2. Ingevolge artikel 12, lid 12.1, onder b, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden - 1" aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijven.
Ingevolge lid 12.2.2, onder a, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen op de in lid 12.1 genoemde gronden dat hoofdgebouwen binnen het aangegeven bouwvlak dienen te worden gebouwd.
24.3. Het bouwvlak ter plaatse van de thans aanwezige koeienloopstal is ongeveer 20 bij 40 m. Ingevolge artikel 12, lid 12.2.2, onder a, van de planregels is een veestal van 25 bij 50 m niet toegestaan.
24.4. Voor zover [appellant sub 4] betoogt dat hij de huidige veestal niet mag herbouwen indien die teloor gaat, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 12, lid 12.2.2, onder a, van de planregels is de huidige veestal toegestaan. Indien deze veestal teloor gaat dan staat het plan er niet aan in de weg dat binnen het aangegeven bouwvlak de veestal wordt herbouwd.
24.5. [appellant sub 4] kan geen recht op ruimere bouwmogelijkheden ter plaatse van het bestreden plandeel ontlenen aan rechtsoverweging 5.2 van de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012. Hierin staat dat de Afdeling van oordeel is dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wenselijk is om ter plaatse van de melkveehouderij op het perceel [locatie 5] te voorzien in enige verbreding van de activiteiten, teneinde een duurzaam toekomstperspectief voor het bedrijf van [appellant sub 4] mogelijk te maken. Nog daargelaten dat deze rechtsoverweging geen betrekking heeft op het bestreden plandeel, vloeit uit deze rechtsoverweging geen verplichting voort voor de raad om in meer bouwmogelijkheden te voorzien.
24.6. De raad dient echter bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Het verzoek van [appellant sub 4] om een groter bouwvlak op te nemen, zodat hij een veestal van 25 bij 50 m kan realiseren, is een voldoende concreet initiatief. [appellant sub 4] heeft deze wens echter niet in de zienswijze of daaraan voorafgaand bij de raad kenbaar gemaakt. Om die reden is het initiatief niet tijdig kenbaar gemaakt. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat hij bij de vaststelling van het plan geen inhoudelijke beslissing kon nemen over het al dan niet toestaan van een veestal met een afmeting van 25 bij 50 m. De raad heeft ter zitting aangegeven dat in artikel 12, lid 12.7.1, van de planregels een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen waarbij het college van burgemeester en wethouders het bouwvlak voor het agrarische bedrijf kan vergroten. [appellant sub 4] kan hiertoe een verzoek indien.
Het betoog faalt.
24.7. [appellant sub 4] heeft in het kader van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet gewezen op concrete percelen. Reeds daarom kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
Het betoog faalt.
Het plandeel ter plaatse van het perceel ten noordoosten van het perceel [locatie 5]/[locatie 6]
25. [appellant sub 4] richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden - 1" ter plaatse van het perceel ten noordoosten van het perceel [locatie 5]/[locatie 6]. Hij betoogt dat ten onrechte geen boerencamping is toegestaan. Hij voert hiertoe aan dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. In dit verband wijst hij op een naastgelegen perceel waar een boerencamping wel is toegestaan.
25.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een boerencamping ter plaatse van het perceel van [appellant sub 4] niet is toegestaan omdat het gebied in het weidevogelleefgebied ligt. In dit verband voert de raad aan dat artikel 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening in de weg staat aan het toestaan van een boerencamping. De raad stelt zich op het standpunt dat door het toestaan van een boerencamping het weidevogelleefgebied extra zal worden verstoord ten opzichte van de huidige situatie. De raad licht toe dat thans sprake is van een open plek die geschikt is als habitat voor weidevogels.
25.2. Ingevolge artikel 12, lid 12.1, onder m, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden - 1" aangewezen gronden bestemd voor een boerencamping.
Ingevolge lid 12.4.4, onder b, geldt voor een boerencamping dat een boerencamping uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - boerencamping".
25.3. Ingevolge artikel 25, eerste lid, onder d, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, vastgesteld bij besluit van 3 februari 2014 door provinciale staten van Noord-Holland, voorziet een bestemmingsplan dat betrekking heeft op weidevogelleefgebieden, zoals op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven, niet in de mogelijkheid verstorende activiteiten, buiten de huidige agrarische activiteiten, te verrichten die het weidevogelleefgebied verstoren.
Ingevolge het derde lid, onder d, kan in afwijking van het eerste lid een bestemmingsplan wel voorzien in de in dat lid omschreven ontwikkelingen indien dit geschiedt ten behoeve van een ingreep die netto geen verstoring van het weidevogelleefgebied geeft.
25.4. In de toelichting behorend bij de Provinciale Ruimtelijke Verordening staat dat met "netto verstoring" de extra verstoring wordt bedoeld die een ingreep heeft op een weidevogelleefgebied bovenop de al bestaande verstoring in het gebied door gebouwen, wegen en dergelijke. Als een ingreep geen netto verstorend effect heeft op het weidevogelleefgebied dan kan de ingreep doorgaan.
25.5. In het deskundigenbericht staat dat zowel het plandeel waaraan de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - boerencamping" is toegekend als ook de door [appellant sub 4] gewenste locatie voor de boerencamping in het weidevogelleefgebied liggen.
25.6. [appellant sub 4] betoogt terecht dat een boerencamping op zijn perceel niet is toegestaan. In het plan is ter plaatse van deze locatie namelijk geen aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - boerencamping" toegekend. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening in de weg staat aan het toestaan van een boerencamping ter plaatse van het bestreden plandeel. De raad heeft gemotiveerd gesteld dat artikel 25, derde lid, onder d, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening in dit geval niet kan worden toegepast omdat netto een verstoring van het weidevogelleefgebied optreedt. [appellant sub 4] voert aan dat geen sprake is van een netto verstoring, maar onderbouwt dit niet. Voorts heeft [appellant sub 4] de onderbouwing van de raad niet bestreden. Om die reden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gewenste boerencamping netto een verstoring van het weidevogelleefgebied tot gevolg heeft.
Het betoog faalt.
25.7. Over de gemaakte vergelijking met het naastgelegen perceel overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie. De raad heeft toegelicht dat ter plaatse van het naastgelegen perceel geen netto verstoring optreedt. De raad heeft in dat verband toegelicht dat die locatie is gesitueerd in een bosschage. In een bosschage houden weidevogels zich van nature niet op vanwege de mogelijke aanwezigheid van roofdieren, aldus de raad. [appellant sub 4] heeft dit niet bestreden. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 4] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
Het plandeel aan de westzijde van het perceel [locatie 5]/[locatie 6]
26. [appellant sub 4] richt zich verder tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden - 1" aan de westzijde van het perceel [locatie 5]/[locatie 6] ter plaatse van de thans aanwezige ontvangstruimte. Hij betoogt dat het plan ter plaatse van dit plandeel ten onrechte geen horeca-activiteiten toestaat. Hiertoe voert hij aan dat een vergunning is verleend in het kader van de Drank- en Horecawet.
26.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het verkopen van versnaperingen aan gasten die boerengolf spelen niet is verboden. Zelfstandige horeca heeft de raad evenwel niet willen toestaan. Hiertoe voert hij aan dat dit overlast voor derden tot gevolg kan hebben. In dit verband wijst de raad op de afstand tussen de door [appellant sub 4] gewenste horecalocatie en de percelen van derden.
26.2. Horeca-activiteiten zijn ter plaatse van het bestreden plandeel ingevolge artikel 12, lid 12.1, van de planregels niet toegestaan. Ook horeca behorend bij het boerengolf is niet toegestaan. Nu blijkt dat de raad heeft beoogd om bij het boerengolf behorende ondergeschikte horeca toe te staan, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt in zoverre.
26.3. Bij het verlenen van een vergunning in het kader van de Drank- en Horecawet wordt geen afweging gemaakt over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een horeca-inrichting. Om die reden brengt de verlening van een vergunning in het kader van de Drank- en Horecawet niet met zich dat horeca-activiteiten moeten worden toegestaan in het plan. De raad heeft een belangenafweging gemaakt. Daarbij heeft hij het belang van [appellant sub 4] bij de mogelijkheid om zelfstandige horeca op zijn perceel te realiseren en het belang van omwonenden betrokken. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het toestaan van zelfstandige horeca ruimtelijke gevolgen heeft voor de bewoners van omliggende woningen. Dit is door [appellant sub 4] niet betwist. De raad heeft gelet hierop in redelijkheid geen zelfstandige horeca ter plaatse van het bestreden plandeel toegestaan.
Het betoog faalt.
Conclusie
27. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover niet is voorzien in een bestemming waarbij ondergeschikte horeca behorend bij het boerengolf ter plaatse van het plandeel aan de westzijde van het perceel [locatie 5]/[locatie 6] met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden - 1" is toegestaan, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond (Beslissing onder I op p. 25), zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd (Beslissing onder II d op p. 25). De Afdeling zal de raad opdragen om binnen 26 weken op dit punt een nieuw besluit te nemen (Beslissing onder III op p. 25).
28. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. De raad dient het door [appellant sub 4] voor de behandeling van zijn beroep betaalde griffierecht te vergoeden (Beslissing onder IX op p. 26).
Het beroep van [appellant sub 5]
29. [appellant sub 5] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatief buitensportcentrum" ter plaatse van het perceel De Laars 14. [appellant sub 5] woont op het naastgelegen perceel [locatie 7]. Hij vreest voor overlast en voor aantasting van de ecologische waarden als gevolg van het toegestane recreatieve gebruik van het perceel De Laars 14. Ter plaatse van dit perceel is Dynamique gevestigd. [appellant sub 5] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan naar voren gebracht. Het plan is gewijzigd vastgesteld naar aanleiding van de zienswijze van Dynamique.
Procedurele beroepsgrond
30. [appellant sub 5] betoogt dat de raad het plan ten onrechte niet opnieuw als ontwerp ter inzage heeft gelegd. Hiertoe voert hij aan dat hiervoor aanleiding bestond vanwege de grootschaligheid van de wijzigingen in het vastgestelde plan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.
30.1. In het vastgestelde plan is ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan een recreatief buitensportcentrum met daaraan ondergeschikte verblijfsrecreatie toegestaan. Ook mag de voorziene opslagruimte worden verbreed en verhoogd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.
30.2. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
Vaststaat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Deze afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het plan en het ontwerpplan ter plaatse van het bestreden plandeel grotendeels in dezelfde ontwikkeling voorzien, namelijk het recreatieve gebruik van het perceel De Laars 14.
Het betoog faalt.
Definitie "ondergeschikte verblijfsrecreatie"
31. [appellant sub 5] richt zich tegen artikel 9, lid 9.1, onder b, en artikel 10, lid 10.1, onder c, van de planregels. Hij betoogt dat het in deze artikelen gebruikte begrip "ondergeschikte verblijfsrecreatie" ten onrechte niet is gedefinieerd in de planregels. [appellant sub 5] voert aan dat dit leidt tot rechtsonzekerheid.
31.1. Ingevolge artikel 9, lid 9.1, onder b, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "recreatief buitensportcentrum" bestemd voor activiteiten van sport en spel met daaraan ondergeschikte verblijfsrecreatie.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder c, zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "recreatief buitensportcentrum" bestemd voor activiteiten van sport en spel met daaraan ondergeschikte verblijfsrecreatie.
31.2. Het begrip "ondergeschikte verblijfsrecreatie" is niet gedefinieerd in artikel 1 van de planregels. De raad heeft ter zitting niet duidelijk kunnen maken hoe dit begrip, in de context van de planregels, moet worden uitgelegd. Zo is niet duidelijk of op het perceel mag worden gekampeerd, hoe lang recreanten op het perceel mogen blijven overnachten en wat de verhouding is tussen het verblijf en de hoofdactiviteit van sport en spel. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat deze bestemming in beginsel zelfs bruiloften en grote feesten met overnachting mogelijk maakt. Tot slot heeft de raad geen antwoord kunnen geven op de vraag in hoeverre ondergeschikte verblijfsrecreatie verschilt van gewone verblijfsrecreatie. Het is derhalve onduidelijk wat onder het begrip "ondergeschikte verblijfsrecreatie" moet worden verstaan. Artikel 9, lid 9.1, onder b, en artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn in zoverre vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
Het betoog slaagt.
Aantasting van de natuurwaarden ter plaatse van de Ecologische hoofdstructuur
32. [appellant sub 5] richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Natuur" en de aanduiding "opslag" voor zover de breedte van dit plandeel meer dan 4,5 m en de toegestane bouwhoogte meer dan 2,5 m bedraagt. [appellant sub 5] voert aan dat de opslag leidt tot een aantasting van de natuurwaarden in het desbetreffende gebied. Dit is in strijd met de beschermende regels die ter plaatse gelden omdat het gebied in de Ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) ligt, aldus [appellant sub 5]. In dit verband voert hij aan dat de opslag aanzienlijk kan worden uitgebreid.
32.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij met de vastgestelde regeling een balans heeft gevonden tussen enerzijds de belangen van het omliggende natuurgebied en anderzijds de belangen van de bedrijfsvoering van Dynamique. De raad voert aan dat op het desbetreffende perceel verschillende containers en wagens aanwezig zijn en dat die vervangen worden door een gebouw voor opslag. Voorts stelt de raad dat geen beschermde soorten zoals bedoeld in de Flora- en faunawet aanwezig zijn en dat daarom geen sprake is van aantasting van de EHS.
32.2. Ingevolge artikel 9, lid 9.2.3, van de planregels gelden voor het bouwen van gebouwen voor opslag voor recreatiedoeleinden bedoelde middelen de volgende bepalingen:
a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aanduiding "opslag";
b. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer dan 100 m2 bedragen;
c. de hoogte van gebouwen mag niet meer dan 4 m bedragen.
32.3. Aan het bestreden plandeel was in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Natuurlijk terrein" toegekend.
Ingevolge artikel 2.13, eerste lid, waren de voor "Natuurlijk terrein" aangewezen gronden bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de (potentieel) aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden met de daarbij behorende bouwwerken en water alsmede voor verblijfs- en bereikbaarheidsgebied en bijgebouwen ten behoeve van de aanliggende woonvaartuigen.
32.4. Het perceel De Laars 14 ligt binnen de begrenzing van de EHS behoudens de gronden ter plaatse van het hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening geldt voor de gronden aangeduid op kaart 4 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening en op de digitale verbeelding ervan, als EHS, dat:
c. een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant aantasten.
32.5. In het deskundigenbericht staat dat niet inzichtelijk is wat de wezenlijke kenmerken en waarden ter plaatse van het bestreden plandeel zijn. In het deskundigenbericht staat verder dat de huidige oppervlakte aan bouwwerken ten behoeve van opslag ongeveer 60 - 70 m2 is.
32.6. De thans aanwezige containers en wagens die voor opslag worden gebruikt, waren gelet op artikel 2.13, eerste lid, van het voorheen geldende plan niet toegestaan. Planologisch wordt de opslag in dit plan derhalve voor het eerst toegestaan. Dat mag alleen als de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet significant worden aangetast en de omzetting naar de natuurfunctie niet onomkeerbaar wordt belemmerd. De raad heeft daar geen onderzoek naar gedaan. De enkele stelling dat door de Flora- en faunawet beschermde soorten niet aanwezig zijn, is onvoldoende. De wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS behelzen namelijk meer dan de aanwezigheid van door de Flora- en faunawet beschermde soorten. Met het aanwijzen van een gebied als EHS wordt immers beoogd om de versnippering van de natuur tegen te gaan en de overlevingskansen van zeldzame dieren en planten te vergroten. De raad heeft gelet op het voorgaande onvoldoende onderzocht of wordt voldaan aan artikel 9, eerste lid, onder c, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Het betoog slaagt.
33. [appellant sub 5] betoogt voorts dat de ondergeschikte verblijfsrecreatie leidt tot een aantasting van de natuurwaarden in het desbetreffende gebied. [appellant sub 5] stelt dat de toegestane ondergeschikte verblijfsrecreatie tot gevolg heeft dat gedurende de hele nacht licht aanwezig zal zijn hetgeen een negatief effect heeft op de EHS.
33.1. Vast staat dat de in het plan mogelijk gemaakte ondergeschikte verblijfsrecreatie, nog daargelaten wat daar precies onder wordt verstaan zoals reeds geconstateerd in 31.2, in het hoofdgebouw reeds ten tijde van het voorheen geldende bestemmingsplan was toegestaan. Het plandeel ter plaatse van het hoofdgebouw ligt buiten de EHS. Artikel 19, eerste lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening heeft op deze gronden derhalve geen betrekking.
Het betoog faalt.
33.2. Vast staat voorts dat ten tijde van het voorheen geldende bestemmingsplan ter plaatse van de gronden buiten het hoofdgebouw geen ondergeschikte verblijfsrecreatie was toegestaan. De raad heeft gesteld dat aan artikel 19, eerste lid, onder c, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening wordt voldaan. De raad heeft echter nagelaten om dit te onderbouwen. De raad heeft gelet op het voorgaande onvoldoende onderzocht of ter plaatse van het bestreden plandeel aan artikel 19, eerste lid, onder c, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening wordt voldaan. Het besluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
Woon- en leefklimaat
34. [appellant sub 5] voert voorts aan dat het toestaan van ondergeschikte verblijfrecreatie leidt tot aantasting van zijn woongenot. In dit verband voert hij aan dat deze verblijfsrecreatie zal leiden tot geluidsoverlast in de avond en nacht.
34.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ten tijde van het voorheen geldende bestemmingsplan ondergeschikte verblijfsrecreatie reeds was toegestaan ter plaatse van het hoofdgebouw.
34.2. Met betrekking tot de toegestane ondergeschikte verblijfrecreatie ter plaatse van het hoofdgebouw overweegt de Afdeling dat bestaand legaal gebruik in het algemeen dienovereenkomstig dient te worden bestemd. [appellant sub 5] heeft geen omstandigheden aangevoerd waarom op dit uitgangspunt in deze situatie een uitzondering zou moeten worden gemaakt.
34.3. Ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "recreatief buitensportcentrum" met uitzondering van het hoofdgebouw en het plandeel met de bestemming "Natuur" en de aanduiding "recreatief buitensportcentrum" wordt in dit plan voor het eerst ondergeschikte verblijfsrecreatie toegestaan. Het plandeel met de bestemming "Natuur" en de aanduiding "recreatief buitensportcentrum" ligt op een afstand van ongeveer 30 m van de woonboot van [appellant sub 5]. Niet is uitgesloten dat [appellant sub 5] door het gebruik van deze gronden voor ondergeschikte verblijfsrecreatie hinder ondervindt. De raad heeft geen onderzoek verricht naar de akoestische gevolgen die ondergeschikte verblijfsrecreatie heeft ter plaatse van de woonboot van [appellant sub 5]. Het besluit is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
Handhaving
35. Voor zover [appellant sub 5] betoogt dat Dynamique activiteiten ter plaatse van het bestreden plandeel uitvoert en bouwwerken heeft gerealiseerd zonder de daartoe benodigde vergunningen te hebben, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving betreft die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Het betoog faalt.
Conclusie
36. In hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft de zinsnede "met daaraan ondergeschikte verblijfsrecreatie" in artikel 9, lid 9.1, onder b, en artikel 10, lid 10.1, onder c, van de planregels voor zover dit van toepassing is op het perceel De Laars 14 is genomen in strijd met de rechtszekerheid en artikel 3:2 van de Awb. Verder ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Natuur" en de aanduiding "opslag" ter plaatse van het perceel De Laars 14 voor zover de breedte van dit plandeel meer dan 4,5 m en de toegestane bouwhoogte meer dan 2,5 m bedraagt, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond (Beslissing onder I op p. 25), zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd (Beslissing onder II e en f op p. 25). De Afdeling zal de raad opdragen om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen ten aanzien van artikel 9, lid 9.1, onder b, en artikel 10, lid 10.1, onder c, van de planregels (Beslissing onder III op p. 25). Om te voorkomen dat Dynamique vanwege de vernietiging van de zinsnede "met daaraan ondergeschikte verblijfsrecreatie" in artikel 10, lid 10.1, onder c, van de planregels in de tussentijd planologisch het hoofdgebouw op het perceel De Laars 14 niet kan gebruiken voor onzelfstandige verblijfsrecreatie behorend bij activiteiten van sport en spel zal de Afdeling een voorlopige voorziening treffen (Beslissing onder IV op p. 26).
37. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. De raad dient het door [appellant sub 5] voor de behandeling van zijn beroep betaalde griffierecht te vergoeden (Beslissing onder IX op p. 26).
Het beroep van de Stichting
38. De Stichting richt zich tegen de plandelen ter plaatse van de agrarische bedrijven Koningshoeve en De Ettingen. Deze agrarische bedrijven zijn gevestigd op de percelen Kerkweg 32A, 33 en 34 en Groeneweg 6. De Stichting heeft de agrarische bedrijven in eigendom. Zij betoogt dat de bestaande legale situaties ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd.
Het perceel Kerkweg 32A
39. De Stichting richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden" ter plaatse van het semi-verharde terrein met een kuilvoeropslag achter de bedrijfswoning op het perceel Kerkweg 32A. Zij voert aan dat ten onrechte niet is voorzien in de aanduiding "bouwvlak". Hierdoor is de bestaande situatie niet als zodanig bestemd, aldus de Stichting.
39.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bedrijvigheid ter plaatse van het perceel Kerkweg 32A als zodanig is bestemd.
39.2. Aan het bestreden plandeel is de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden" toegekend.
Ingevolge artikel 11, lid 11.1, onder b, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden" aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijven.
Ingevolge lid 11.2.3, onder a, mogen sleuf- en mestsilo's uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Ingevolge lid 11.2.3, onder h, mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 m bedragen.
39.3. De raad heeft ter zitting toegelicht dat voor de kuilvoeropslag een vergunning is verleend. Niet is komen vast te staan of de kuilvoeropslag een bouwwerk is. Indien het een bouwwerk is dan is onduidelijk of sprake is van een sleufsilo of een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde. Uit de stukken kan niet worden afgeleid wat de uiterlijke kenmerken en afmetingen van de kuilvoeropslag zijn. Ook ter zitting is dit niet helder geworden. Daarom kan niet worden vastgesteld of een kuilvoeropslag alleen binnen een bouwvlak is toegestaan. Om die reden is het onduidelijk of de kuilvoeropslag als zodanig is bestemd. Het besluit berust daarom in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt.
Het perceel Kerkweg 33
40. De Stichting richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden" voor het perceel Kerkweg 33. Zij betoogt dat de aanwezige mestplaat en -kelder ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd.
40.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bedrijvigheid ter plaatse van het perceel Kerkweg 33 als zodanig is bestemd.
40.2. Vast staat dat de mestplaat en -kelder gedeeltelijk buiten het bouwvlak liggen.
Ingevolge lid 11.2.1, onder a, van de planregels geldt voor het bouwen van gebouwen dat die uitsluitend mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak.
40.3. Niet in geschil is dat de mestplaat en -kelder legaal zijn gerealiseerd. Niet is komen vast te staan of de mestplaat en -kelder tezamen moeten worden aangemerkt als bouwwerk. Indien het een bouwwerk is dan is onduidelijk of sprake is van een mestsilo of dat de mestplaat een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, en de mestkelder een gebouw is. Uit de stukken kan niet worden afgeleid wat de uiterlijke kenmerken en afmetingen van de mestplaat en -kelder zijn. Ook ter zitting is dit niet helder geworden. Daarom kan niet worden vastgesteld of een mestplaat en -kelder alleen binnen een bouwvlak zijn toegestaan. Om die reden is het onduidelijk of de mestplaat en -kelder als zodanig zijn bestemd. Het besluit berust daarom in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt.
Het perceel Kerkweg 34
41. De Stichting richt zich verder tegen het plandeel ter plaatse van de sleufsilo’s aan de noordzijde van het perceel Kerkweg 34 met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden". Zij betoogt dat de legaal aanwezige sleufsilo’s niet als zodanig zijn bestemd.
41.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ter plaatse van het perceel Kerkweg 34 het planologisch regime uit het voorheen geldende bestemmingsplan is overgenomen.
41.2. In artikel 39, lid 39.1, van de planregels is het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen.
41.3. Niet in geschil is dat voor het oprichten van de sleufsilo’s aan de noordzijde van het perceel Kerkweg 34 een bouwvergunning is verleend. Voorts is niet in geschil dat de sleufsilo’s ten tijde van het voorheen geldende plan niet als zodanig waren bestemd.
41.4. De sleufsilo’s aan de noordzijde van het perceel Kerkweg 34 liggen buiten het bouwvlak. Dat brengt met zich dat ingevolge artikel 11, lid 11.2.3, onder a, van de planregels de sleufsilo’s ter plaatse van het bestreden plandeel niet zijn toegestaan. Niet in geschil is dat de sleufsilo’s met een bouwvergunning zijn opgericht. De sleufsilo’s waren onder het vorige plan niet als zodanig bestemd en waren daarmee onder het destijds geldende overgangsrecht gebracht. In dit plan vallen zij wederom onder het in artikel 39, lid 39.1, van de planregels opgenomen overgangsrecht. De Afdeling overweegt dat een bestaand legaal bouwwerk in beginsel bij de vaststelling van een bestemmingsplan als zodanig dient te worden bestemd. Bestaande legale bebouwing kan uitsluitend onder het overgangsrecht worden gebracht indien aannemelijk is dat de bebouwing binnen de planperiode zal worden verwijderd. De raad heeft geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de sloop van de sleufsilo’s kan worden afgedwongen. Het is derhalve niet aannemelijk dat de sleufsilo’s binnen de planperiode zullen worden verwijderd. Gelet op het voorgaande geeft hetgeen de Stichting heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt.
Het perceel Groeneweg 6
42. De Stichting richt zich ten slotte tegen het plandeel ter plaatse van de jongveestal op het perceel Groeneweg 6 met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden". Zij betoogt dat de legaal aanwezige jongveestal niet als zodanig is bestemd.
42.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de jongveestal als zodanig is bestemd.
42.2. De jongveestal op het perceel Groeneweg 6 ligt buiten het bouwvlak. Hij is daarmee ingevolge artikel 11, lid 11.2.1, van de planregels niet toegestaan. Vast staat dat de jongveestal met een bouwvergunning is opgericht. Om die reden is hij onder het in artikel 39, lid 39.1, van de planregels opgenomen overgangsrecht gebracht. De Afdeling overweegt dat een bestaand legaal bouwwerk in beginsel bij de vaststelling van een bestemmingsplan als zodanig dient te worden bestemd. Bestaande legale bebouwing kan uitsluitend onder het overgangsrecht worden gebracht indien aannemelijk is dat de bebouwing binnen de planperiode zal worden verwijderd. De raad heeft geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de sloop van de desbetreffende jongveestal kan worden afgedwongen. Het is derhalve niet aannemelijk dat de jongveestal binnen de planperiode zal worden verwijderd. Gelet op het voorgaande geeft hetgeen de Stichting heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt.
Conclusie
43. In hetgeen de Stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel ter plaatse van de sleufsilo op het perceel Kerkweg 32A met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden" en het plandeel ter plaatse van de mestplaat- en kelder op het perceel Kerkweg 33 met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden", zijn genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De Afdeling ziet voorts aanleiding voor het oordeel dat het plandeel ter plaatse van de sleufsilo’s aan de noordzijde van het perceel Kerkweg 34 met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden" en het plandeel ter plaatse van de jongveestal op het perceel Groeneweg 6 met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden", zijn genomen in strijd met artikel 3.1 van de Wro. Het beroep is gegrond (Beslissing onder I op p. 25), zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd (Beslissing onder II g, h, i en j op p. 25). De Afdeling zal de raad opdragen om binnen 26 weken op deze punten een nieuw besluit te nemen (Beslissing onder III op p. 25).
44. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. De raad dient het door de Stichting voor de behandeling van zijn beroep betaalde griffierecht te vergoeden (Beslissing onder IX op p. 26).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], en de stichting Stichting agrarische bedrijven Spaarnwoude gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude van 24 juni 2014 waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied" is vastgesteld, voor zover
a. de bestemming "Natuur" aan het plandeel ter plaatse van het perceel met de kadastrale aanduiding gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, sectie H, nummer 890 is toegekend ([appellant sub 2]);
b. de bestemming "Natuur" aan het plandeel ter plaatse van de oprit ter plaatse van het perceel met de kadastrale aanduiding gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, sectie H, nummer 1153 is toegekend ([appellant sub 2]);
c. niet is voorzien in een bestemming waarbij de bijgebouwen op het perceel [locatie 3] zijn toegestaan ([appellant sub 3]);
d. niet is voorzien in een bestemming waarbij ondergeschikte horeca behorend bij het boerengolf ter plaatse van het plandeel aan de westzijde van het perceel [locatie 5]/[locatie 6] met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden - 1" is toegestaan ([appellant sub 4]);
e. in artikel 9, lid 9.1, onder b, en artikel 10, lid 10.1, onder c, van de planregels de zinsnede "met daaraan ondergeschikte verblijfsrecreatie" is opgenomen voor zover dit van toepassing is op het perceel De Laars 14 ([appellant sub 5]);
f. het betreft het plandeel met de bestemming "Natuur" en de aanduiding "opslag" ter plaatse van het perceel De Laars 14 voor zover de breedte van dit plandeel meer dan 4,5 m en de toegestane bouwhoogte meer dan 2,5 m bedraagt ([appellant sub 5]);
g. het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden" ter plaatse van de sleufsilo op het perceel Kerkweg 32A (de Stichting);
h. het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden" ter plaatse van de mestplaat- en kelder op het perceel Kerkweg 33 (de Stichting);
i. het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden" ter plaatse van de sleufsilo’s aan de noordzijde van het perceel Kerkweg 34 (de Stichting);
j. het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie - Agrarische, natuur- en landschapswaarden" ter plaatse van de jongveestal op het perceel Groeneweg 6 (de Stichting);
III. draagt de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen voor de vernietigde plandelen zoals omschreven onder II, sub c, d, e, g, h, i en j een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. treft de voorlopige voorziening dat het gebruik van het hoofdgebouw op het perceel De Laars 14 voor niet zelfstandige verblijfsrecreatie behorend bij activiteiten van sport en spel is toegestaan;
V. bepaalt dat de onder IV getroffen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van een besluit zoals bedoeld onder III;
VI. draagt de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de onder II, sub a, b en f genoemde onderdelen worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl;
VII. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
VIII. veroordeelt de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
IX. gelast dat de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [appellant sub 2], € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [appellant sub 3], € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [appellant sub 4], € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor de stichting Stichting agrarische bedrijven Spaarnwoude, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Schaaf
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016
523-812.