201506498/1/R3.
Datum uitspraak: 20 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Zundert,
en
de raad van de gemeente Zundert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Beekzicht Herziening 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 december 2015, waar [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door A.J.A. Nicia, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van [appellant] heeft de raad ter zitting een nader stuk overgelegd.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Beekzicht", dat bij besluit van 1 maart 2012 is vastgesteld. De herziening heeft onder meer betrekking op de verhoging van de toegestane maximale bouwhoogte van 8 naar 10 m, ter plaatse van enkele kavels tegenover de woning van [appellant].
3. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan voor zover dat voorziet in een maximale bouwhoogte van 10 m ter plaatse van het perceel tegenover zijn woning aan de [locatie] te Zundert. Volgens hem misstaat bebouwing met deze hoogte in de omgeving en zal een onaanvaardbare vermindering van lichtinval in zijn woning optreden. Verder voert hij aan dat de raad het plan heeft vastgesteld uitsluitend omdat een projectontwikkelaar een hogere bouwhoogte wenst en dus aan het plan louter economische motieven ten grondslag heeft gelegd.
4. Aan het door [appellant] bedoelde deel van het perceel is in het plan de bestemming "Bedrijventerrein - 1" toegekend. Verder is daaraan onder meer de aanduiding "maximum bouwhoogte (m) = 10" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.1, sub c, van de planregels mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
5. De raad heeft, naar aanleiding van de zienswijze van [appellant], ter bepaling van de beperking van de lichtinval in diens woning een bezonningsstudie laten uitvoeren. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport "Bezonningsstudie [locatie], Gemeente Zundert", gedateerd februari 2015. Deze bezonningsstudie ziet op de schaduwwerking van de voorziene bebouwing op het perceel van [appellant] in de ochtend op 19 februari, 21 maart, 21 juni en 21 december. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de conclusies en uitgangspunten in deze bezonningsstudie onjuist zijn. Uit de studie blijkt dat in de woning en in de voortuin van de woning van [appellant] schaduw valt vanwege de voorziene bebouwing. Op 19 februari treedt geen schaduw meer op vanaf ongeveer 10.00 uur en op 21 maart vanaf 9.00 uur. Op 21 juni valt in het geheel geen schaduw op het perceel van [appellant]. Op 21 december is er geen schaduw meer vanaf ongeveer 10.30 uur. De raad heeft op grond van deze bevindingen geconcludeerd dat ruimschoots wordt voldaan aan de TNO-norm van ten minste twee mogelijke zonuren op 19 februari en zich op het standpunt gesteld dat het plan geen onaanvaardbare schaduwhinder met zich brengt. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Over het betoog dat gebouwen van 10 m hoog misstaan in de omgeving overweegt de Afdeling dat in de plantoelichting is vermeld dat de bebouwing in de omgeving varieert van 6 tot 9 m hoogte. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de mogelijk gemaakte bebouwing zo detoneert in de omgeving dat het plan niet had mogen worden vastgesteld.
Over de motieven van de raad overweegt de Afdeling dat uit de plantoelichting blijkt dat ook ruimtelijke aspecten zijn betrokken bij de vaststelling van het plan, zoals de behoefte vanuit de markt aan de wijziging van de bouwhoogte en de impuls die dit kan geven aan de rest van het bedrijventerrein Beekzicht en dat de bouwhoogtes passend zijn in de omgeving.
Het betoog faalt.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Van Helvoort
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016
361.