201502507/1/R2.
Datum uitspraak: 6 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Ederveen, gemeente Ede,
en
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening Agrarisch Buitengebied Ede 2014 - 2e ronde" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2016, waar partijen niet zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een plan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een partiële wijziging van het bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied Ede 2012" waarbij de bestemming voor een reeks, specifieke percelen is gewijzigd.
3. [appellant] heeft in zijn zienswijze en beroep gesteld dat hij een planwijziging wenst waarin de afspraken met de eigenaren van de buurpercelen nrs. [A] en [B], waarbij de gemeente is betrokken, op juiste wijze worden verwerkt. Hij meent dat dat in het ontwerpplan niet is gebeurd.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is omdat zijn perceel aan de [locatie C] te Ederveen kadastraal bekend als gemeente Ede, sectie […], nummer […] en het bijbehorende perceel met schuurtje naast [locatie A] kadastraal bekend als gemeente Ede, sectie […], nummer […], die door een aanpijling op de verbeelding van het ontwerpplan met elkaar verbonden zijn, geen deel uitmaken van het vastgestelde plan. Voorts stelt de raad dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat de aangevoerde gronden alleen betrekking hebben op de voorbereiding van het bestemmingsplan.
5. De Afdeling ziet geen aanleiding om het beroep van Achterstaat niet-ontvankelijk te verklaren. Het beroep heeft niet uitsluitend betrekking op de voorbereiding van het plan maar op het niet vaststellen van een plan inclusief een door [appellant] gewenste regeling voor zijn percelen. De percelen maakten wel deel uit van het ontwerpplan.
6. Blijkens de toelichting bij het ontwerpplan stelt de raad zich op het standpunt dat in het voorgaande bestemmingsplan "Partiële herzieningen Buitengebied 2013, complexe gevallen" dat is vastgesteld op 27 februari 2014, een aantal onjuistheden zijn geslopen voor wat betreft de percelen van [appellant] omrent met name de omvang van het bestemmingsvlak op het bijbehorende perceel naast nummer [A]. Dat perceel is te ruim op de verbeelding weergegeven en specifieke bouwaanduidingen voor de maximum oppervlakte aan bijgebouwen van 300 m2 ontbreken. De reden om de percelen van [appellant] in het ontwerpplan mee te nemen was voor de raad het wegnemen van omissies uit het voorgaande plan. De in het ontwerpplan vastgestelde wijzigingen voor de percelen van [appellant] zijn niet overgenomen in het vastgestelde plan. De raad stelt daarover dat omdat de zienswijze van [appellant] tegen het ontwerpplan complex was, besloten is om deze in een aparte procedure te beantwoorden. In overleg met [appellant] zou dan naar een passende bestemming voor zijn percelen gezocht kunnen worden.
7. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
8. De Afdeling stelt vast dat uit de zienswijze noch de bijgevoegde stukken de wensen van [appellant] inzake de bestemmingen en aanduidingen op de plandelen ter plaatse van zijn percelen duidelijk zijn gemaakt. Tevens is geen sprake van een concreet tijdig, kenbaar initiatief voor wat betreft de percelen van [appellant] waarmee bij het vaststellen van dit plan rekening moest worden gehouden. Gelet hierop en nu uit de zienswijze volgt dat [appellant] met de in het ontwerpplan voorgestelde wijzigingen voor zijn perceel niet kon instemmen, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling op juiste gronden besloten de plandelen niet te wijzigen en daarover nader te overleggen. Het betoog faalt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016
224.