ECLI:NL:RVS:2016:902

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
201505770/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan voor fietspad en watergang in Lansingerland

In deze zaak heeft de Parochiële Caritas Instelling van de Parochie O.L. Vrouw Geboorte (hierna: PCI) beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Lansingerland, dat op 28 mei 2015 het bestemmingsplan "Fietspad F228.5, 1e herziening Bestemmingsplan Oostland-Berkel" heeft vastgesteld. PCI is eigenaar van agrarische gronden in Berkel en Rodenrijs en is van mening dat de bestemming "Water" die aan de gronden ten zuidoosten van het fietspad is toegekend, onterecht is. PCI betoogt dat de watergang die in het plan is voorzien, te breed is en dat de bestaande watergang ten noordwesten van het fietspad voldoende watercompensatie kan bieden. De raad heeft echter uiteengezet dat de nieuwe watergang noodzakelijk is voor een goede afwatering van de agrarische gronden van PCI en om een natuurlijke afscheiding te creëren tussen het fietspad en deze gronden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 maart 2016 behandeld. PCI was vertegenwoordigd door C.P.G. Persoon en P.G.M. van der Burg, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door drs. W.L. Zwijnenburg, ing. M. Nap en ir. D. Braat. De Afdeling heeft overwogen dat de raad in redelijkheid de bestemming "Water" aan de gronden heeft kunnen toekennen en dat de omvang van de watergang voldoende is onderbouwd. De Afdeling concludeert dat het beroep van PCI ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 6 april 2016.

Uitspraak

201505770/1/R4.
Datum uitspraak: 6 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Parochiële Caritas Instelling van de Parochie O.L. Vrouw Geboorte (hierna: PCI), gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
appellante,
en
de raad van de gemeente Lansingerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Fietspad F228.5, 1e herziening Bestemmingsplan Oostland-Berkel" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft PCI beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2016, waar PCI, vertegenwoordigd door C.P.G. Persoon en P.G.M. van der Burg, bijgestaan door L. Koolhaas, werkzaam bij Makelaardij Koolhaas, en de raad, vertegenwoordigd door drs. W.L. Zwijnenburg, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door ing. M. Nap, werkzaam bij Antea Group, en ir. D. Braat, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in de realisatie van een fietspad in de gemeente Lansingerland. Het fietspad maakt onderdeel uit van het door provinciale staten van Zuid-Holland op 26 maart 2008 vastgestelde ‘Fietsplan 2008: Zuid-Holland méér op de fiets’. Het fietspad vormt een verbinding tussen de P. Bregmanlaan te Pijnacker-Nootdorp en de Kleihoogt te Berkel en Rodenrijs en maakt onderdeel uit van de directe fietsverbinding tussen de kernen van Zoetermeer en Pijnacker. Daarnaast voorziet het plan in de realisatie van een watergang ten zuidoosten van het fietspad in verband met de benodigde watercompensatie vanwege de toename aan oppervlakteverharding.
2. PCI is eigenaar van de gronden kadastraal bekend Berkel en Rodenrijs, sectie C, nummers 29 en 30. PCI verpacht deze agrarische gronden. Het in het plan mogelijk gemaakte fietspad en de watergang zijn voorzien op de agrarische gronden van PCI. PCI kan zich niet verenigen met de voorziene watergang ten zuidoosten van het fietspad. Zij wenst zo min mogelijk gronden ten behoeve van het plan af te staan aan de gemeente.
3. PCI richt zich tegen de bestemming "Water" die is toegekend aan de gronden ten zuidoosten van de bestemming "Verkeer". Zij betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in een zeer brede watergang ten zuidoosten van het fietspad. PCI voert daartoe aan dat de bestaande watergang ten noordwesten van het voorziene fietspad, in de watercompensatie-eis van het Hoogheemraadschap van Delfland kan voorzien. Subsidiair voert PCI aan dat de omvang van de watergang ten zuidoosten van het fietspad, de benodigde watercompensatie van 81,25 m3 ruim te boven gaat. Volgens haar ontbreekt een ruimtelijke onderbouwing.
3.1. In de plantoelichting is vermeld dat de aanleg van het fietspad leidt tot een toename aan oppervlakteverharding en dat hierom dient te worden voorzien in watercompensatie. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat gelet op de watercompensatie-eis van het Hoogheemraadschap van Delfland voor het fietspad 81,25 m3 watercompensatie dient te worden gerealiseerd. Met een nieuwe watergang ten zuidoosten van het fietspad die nagenoeg de gehele lengte van het fietspad volgt, wordt voldaan aan de watercompensatie-eis van het Hoogheemraadschap van Delfland, aldus de plantoelichting.
Tussen partijen is niet in geschil dat 81,25 m3 watercompensatie dient te worden gerealiseerd. De raad heeft uiteengezet dat het realiseren van een nieuwe watergang ten zuidoosten van het fietspad, in plaats van het verbreden van de bestaande watergang ten noordwesten van het voorziene fietspad, noodzakelijk is om een natuurlijke afscheiding te realiseren tussen het fietspad en de agrarische gronden van PCI en om een goede afwatering van de agrarische gronden van PCI in stand te houden. De raad heeft in dit verband toegelicht dat door de realisatie van het fietspad de natuurlijke afwatering van de agrarische gronden van PCI op de bestaande watergang wordt belemmerd, waardoor de agrarische gronden drassig kunnen worden. Voor zover PCI ter zitting heeft gesteld dat de huidige pachter een drainagesysteem heeft aangelegd in de grond dat is aangesloten op de bestaande watergang, heeft de raad toegelicht dat bij de aanleg van het fietspad schade aan het systeem kan optreden. Voorts heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat hij een drainagesysteem onder het fietspad niet wenselijk acht vanwege beheer en onderhoud. In hetgeen PCI heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in een watergang ten zuidoosten van het fietspad.
3.2. Wat betreft het betoog van PCI dat de omvang van de watergang ten zuidoosten van het fietspad de benodigde watercompensatie van 81,25 m3 ruim te boven gaat en hiervoor een ruimtelijke onderbouwing ontbreekt, overweegt de Afdeling als volgt. Blijkens de verbeelding hebben de gronden met de bestemming "Water" ten zuidoosten van de bestemming "Verkeer" een breedte van ongeveer 7,5 m. Tussen partijen is niet in geschil dat de gronden met de bestemming "Water" ten zuidoosten van de bestemming "Verkeer" breder zijn dan nodig is voor de 81,25 m3 benodigde watercompensatie. De raad heeft uiteengezet dat voor de breedte van de watergang aansluiting is gezocht bij de ‘Beleidsregels Dempen en graven’ van het Hoogheemraadschap van Delfland waarin ontwerpeisen zijn gesteld in verband met het minimale doorstroom profiel en de benodigde taluds. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de waterbreedte, te weten de breedte op de waterlijn van het doorstroomprofiel, overeenkomstig deze beleidsregels minimaal 2,5 m dient te zijn en dat deze waterbreedte samen met het bovenwater- en onderwatertalud tot gevolg heeft dat een watergang met een breedte van minimaal 6,66 m dient te worden gerealiseerd. In hetgeen PCI heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de omvang van het bestemmingsvlak "Water" ten zuidoosten van de bestemming "Verkeer" onvoldoende is onderbouwd. Dat de raad ten zuidoosten van het plandeel met de bestemming "Verkeer" heeft voorzien in een bestemmingsvlak "Water" met een breedte van ongeveer 7,5 m, waarmee enige flexibiliteit wordt geboden, is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk.
3.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Water" aan de gronden ten zuidoosten van de bestemming "Verkeer" heeft kunnen toekennen.
Het betoog faalt.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Lodeweges
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016
625.