201505678/1/A2.
Datum uitspraak: 6 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juni 2015 in zaak nr. 14/4625 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2014 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2014 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2016, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand, wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Ingevolge het derde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, onder c, kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.
Vorenbedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, wordt in strafzaken geen rechtsbijstand verleend indien de zaak dient bij de kantonrechter.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid, eerste volzin, rechtsbijstand worden verleend, indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen of de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
2. Op 14 augustus 2014 heeft [appellant] een aanvraag bij de raad ingediend om een toevoeging voor rechtsbijstand in een strafzaak bij de kantonrechter. Deze strafzaak had betrekking op een overtreding van de Leerplichtwet 1969.
Bij besluit van 20 augustus 2014, zoals gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 18 november 2014, heeft de raad deze aanvraag afgewezen, omdat de raad geen toevoeging verleent voor rechtsbijstand in strafzaken die dienen bij de kantonrechter en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad de aangevraagde toevoeging terecht heeft afgewezen, omdat niet is gebleken van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid of zwaarwegende belangen. De rechtbank heeft niet onderkend dat hij door de officier van justitie is gedagvaard om voor de kantonrechter te verschijnen en een inhoudelijke beslissing door de kantonrechter zou worden genomen over de vraag, of hij de Leerplichtwet 1969 heeft overtreden. Van hem kon niet worden verwacht dat hij zelf de internationaalrechtelijke aspecten van deze zaak naar voren zou brengen. Nu er geen andere personen of instellingen zijn die hem konden bijstaan, was bijstand van een advocaat noodzakelijk, aldus [appellant].
3.1. Volgens de bij de aanvraag gevoegde dagvaarding is [appellant] opgeroepen voor de kantonrechter te verschijnen, omdat hij ervan werd verdacht dat hij in de periode van 20 augustus 2012 tot en met 24 september 2012 niet heeft voldaan aan de in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 neergelegde verplichting ervoor te zorgen dat zijn minderjarige zoon de Nederlandse school van inschrijving regelmatig bezoekt.
In bezwaar heeft [appellant] naar voren gebracht dat hij zijn zoon, die enkel de Bulgaarse nationaliteit heeft, in voormelde periode naar Bulgarije had gestuurd om hem daar een leerjaarexamen voor de algemene basisopleiding af te laten leggen, opdat zijn zoon bij een eventuele terugkeer naar Bulgarije aldaar verder kan studeren of werk kan aanvaarden.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van [appellant] kon worden verwacht dat hij deze reden voor het schoolverzuim zelf bij de kantonrechter naar voren zou brengen en hiervoor geen bijstand van een advocaat noodzakelijk was. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat de vraag, of de zoon van [appellant] was onderworpen aan de leerplicht in Nederland niet zodanig juridisch ingewikkeld is, dat rechtsbijstand van een advocaat noodzakelijk was. [appellant] had hiernaar ook bij andere instanties kunnen informeren. Dat hij door de officier van justitie is gedagvaard en een juridische beslissing door de kantonrechter wordt genomen, maakt evenmin dat de zaak zodanig juridisch ingewikkeld is, dat bijstand van een advocaat noodzakelijk was. [appellant] heeft voorts niet nader gespecificeerd welke internationaalrechtelijke aspecten aan de zaak kleven.
De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid die ertoe noopte aan [appellant] een toevoeging te verlenen, niet is gebleken. Nu evenmin is gebleken van zwaarwegende belangen om aan [appellant] een toevoeging te verlenen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad de aangevraagde toevoeging terecht heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016
97-680.