ECLI:NL:RVS:2016:899

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
201506709/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Spekholzerheide' en de betrokkenheid van Eurosteengroep B.V. en anderen

Op 6 april 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Spekholzerheide', vastgesteld door de raad van de gemeente Kerkrade op 24 juni 2015. In deze zaak hebben de besloten vennootschappen Eurosteengroep B.V. en anderen beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 29 februari 2016, waarbij verschillende partijen, waaronder Eurosteengroep, hun standpunten hebben toegelicht. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft, maar dat deze vrijheid niet onbegrensd is. De Afdeling heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, met name wat betreft de planologische mogelijkheden voor het perceel Drievogelstraat 80 van Eurosteengroep. De raad is opgedragen om binnen 20 weken de gebreken in het besluit te herstellen en de uitkomst aan de betrokken partijen te communiceren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij de vaststelling van bestemmingsplannen, vooral in het licht van de belangen van betrokken partijen en de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

201506709/1/R1.
Datum uitspraak: 6 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in het geding tussen:
1. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Eurosteengroep B.V. en [appellante sub 1A], beide gevestigd te Kerkrade (hierna tezamen en in enkelvoud: Eurosteengroep),
2. [appellant sub 2], wonend te Heerlen,
3. [appellante sub 3] en anderen, gevestigd te Heerlen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Kerkrade,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Spekholzerheide" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Eurosteengroep, [appellant sub 2], en [appellante sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Eurosteengroep, [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2016, waar Eurosteengroep, vertegenwoordigd door M.G.P. Lemmen, bijgestaan door mr. M. Bos, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, [appellant sub 2], [appellante sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hardy, advocaat te Maastricht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Höppener, drs. E. Theunissen, M. Stevens en ir. S. Alicehajic, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Eurosteengroep als partij gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het bedrijventerrein Spekholzerheide en de directe omgeving daarvan. Met het plan wordt beoogd de bestaande situatie vast te leggen. Het plan biedt beperkte ontwikkelingsmogelijkheden.
Het beroep van Eurosteengroep
4. Eurosteengroep is eigenaar van de percelen Drievogelstraat 80 en 84. Zij exploiteert op het perceel nr. 80 een steenfabriek. Eurosteengroep komt in beroep op tegen de volgens haar onnodig restrictieve planologische mogelijkheden voor haar bedrijfsperceel. Voorts bestrijdt zij de wijzigingsbevoegdheid voor haar perceel nr. 84, waaraan een woonbestemming is toegekend. Met toepassing van deze bevoegdheid kan het bouwvlak op het perceel worden verwijderd.
5. Eurosteengroep betoogt dat het plan leidt tot een onnodige beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel Drievogelstraat 80. Zij voert hiertoe aan dat de raad bij het bepalen van de toegelaten bedrijfscategorieën op het bedrijventerrein betekenis heeft toegekend aan de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure). Volgens Eurosteengroep is de planregeling voor haar perceel evenwel niet in overeenstemming met de VNG-systematiek. Gelet op de afstanden tot nabijgelegen gevoelige bestemmingen kan de generieke categorie-indeling voor haar gronden worden opgeschaald. Zwaarwegende redenen om niet vast te houden aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstanden zijn door de raad niet gesteld, aldus Eurosteengroep.
5.1. De raad stelt dat hij bij het vaststellen van het plan een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de VNG-systematiek. De generieke categorie-indeling van het perceel Drievogelstraat 80 dient om die reden te worden gewijzigd.
5.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor het perceel Drievogelstraat 80 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
6. Eurosteengroep betoogt dat artikel 4, lid 4.1, onder d, van de planregels - dat het toegelaten gebruik van haar gronden regelt - onvolledig is en verruimd dient te worden. De raad heeft in reactie op haar zienswijze toegezegd dat hij deze bepaling zou wijzigen, maar hij heeft dit bij het vaststellen van het plan niet deugdelijk gedaan, aldus Eurosteengroep.
6.1. Volgens de raad is de gebruiksbepaling van artikel 4, lid 4.1, onder d, van de planregels te restrictief. De aanpassing die is beoogd naar aanleiding van de zienswijze is niet deugdelijk verricht.
6.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft artikel 4, lid 4.1, onder d, van de planregels niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
7. Eurosteengroep betoogt dat artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels onduidelijk is, omdat daarin wordt gesproken van "hoofdgebouwen". Dit dient te worden gewijzigd in "(bedrijfs)gebouwen".
7.1. Volgens de raad zijn in artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels de bouwregels opgenomen voor bedrijfsgebouwen. In de bepaling wordt gesproken van "hoofdgebouwen", hetgeen beter kan worden gewijzigd in "bedrijfsgebouwen", aldus de raad.
7.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft artikel 3, lid 3.2.1 van de planregels niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
8. Eurosteengroep betoogt dat onduidelijk is of de bouwregels voor bijgebouwen in artikel 4, lid 4.2.3, van de planregels betrekking hebben op bijgebouwen bij een bedrijfswoning of dat zij (tevens) zien op bijgebouwen bij een bedrijfsgebouw.
8.1. Volgens de raad volgt uit artikel 4, lid 4.2.3, van de planregels en de plansystematiek dat genoemde bepaling uitsluitend betrekking heeft op bijgebouwen bij een bedrijfswoning.
8.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.2.3, van de planregels mogen bijgebouwen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan de bedrijfswoning daaronder mede begrepen de van de bedrijfswoning deel uitmakende aanbouw, met dien verstande dat […].
8.3. De Afdeling is van oordeel dat artikel 4, lid 4.2.3, aldus dient te worden gelezen dat de daarin vastgelegde regels uitsluitend zien op bijgebouwen bij een bedrijfswoning. De bouwregels voor bedrijfsgebouwen zijn vastgelegd in artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels. De bepaling is niet onduidelijk. Het betoog faalt.
9. Eurosteengroep betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid voor haar perceel Drievogelstraat 84 te verstrekkend is. Dit perceel is bestemd voor "Wonen", met de mogelijkheid van het oprichten van maximaal vier woningen. Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid kan het gehele bouwvlak worden verwijderd, zodat op het perceel geen woningen kunnen worden gerealiseerd. Eurosteengroep heeft geen voornemen woningen te realiseren, zolang zij de nabijgelegen steenfabriek exploiteert. Het schrappen van de mogelijkheid woningen op te richten leidt evenwel tot ernstig financieel nadeel. Met het oog op een mogelijke toekomstige beëindiging van de bedrijfsvoering en de verkoop van haar gronden wenst Eurosteengroep dat zij het recht behoudt ter plaatse één woning op te richten.
9.1. Volgens de raad is er een groot overschot aan woningen in de gemeente. Het beleid is gericht op het terugdringen van de planvoorraad. Tot 2020 dienen 1.200 woningen te worden gesloopt. Ook worden niet-benutte bouwtitels afgenomen, aldus de raad.
9.2. Ingevolge artikel 9, lid 9.7.1, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd na afloop van een periode van één jaar na het moment van het onherroepelijk worden van dit plan de aanduiding "bouwvlak" ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 1" van de verbeelding te verwijderen, indien gedurende die periode geen woning is opgericht c.q. geen woningen zijn opgericht, dan wel op dat moment in oprichting is/zijn, met dien verstande dat […].
9.3. In de plantoelichting staat dat de Stadsregio Parkstad Limburg sinds het einde van de jaren negentig te maken heeft met een significante afname van de bevolking, wijziging van de bevolkingssamenstelling en een huishoudendaling. Parkstad Limburg heeft op diverse thema’s beleid geformuleerd om stappen te zetten om te kunnen anticiperen op de bevolkingskrimp. Een afname van de bevolking en huishoudens betekent een afname van de vraag naar woningen. Dit leidt vervolgens tot een overschot van woningen en woningbouwcapaciteit. Wil Stadsregio Parkstad Limburg in de toekomst de kwaliteit van de leefomgeving kunnen behouden of verder verbeteren, dan zal het overschot aan woningen teruggebracht moeten worden. Het beleid van Parkstad Limburg is dan ook gericht op het in evenwicht brengen van vraag en aanbod van woningen en een kwalitatieve verbetering van de regionale woningvoorraad. Zoals geschetst in het regionale woonbeleid (Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad, Parkstad Limburg) is het, mede uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van de huishoudens in Parkstad Limburg, niet gewenst om de regionale woningvoorraad verder te laten toenemen. Geen verdere toename van de omvang van de regionale woningvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale woningvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale woningvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit, aldus de plantoelichting.
9.4. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 30 oktober 2013 in zaak nr. 201304068/1/R3 is de Afdeling van oordeel dat beleid gericht op het terugdringen van de woningvoorraad ingeval sprake is van een overschot of overprogrammering als zodanig niet onredelijk is. In haar uitspraak van 3 juli 2013 in zaak nr. 201210135/1/R1 heeft de Afdeling een oordeel van dezelfde strekking gegeven ten aanzien van het beleid van de gemeente Kerkrade. Zij heeft in die uitspraak overwogen dat het in het bestemmingsplan opnemen van de mogelijkheid bouwvlakken te doen vervallen, voorzien is in de beleidsstukken waarmee de raad rekening heeft gehouden. De Afdeling ziet, gelet op het regionale beleid als hiervoor uiteengezet, geen aanleiding om daar thans anders over te oordelen. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de bestreden wijzigingsbevoegdheid te verstrekkend is, omdat deze betrekking heeft op alle vier bij recht voorziene woningen op het perceel van Eurosteengroep. De raad heeft toegelicht dat het honoreren van het verzoek van Eurosteengroep om behoud van één woning precedentwerking tot gevolg zal hebben, hetgeen afbreuk zal doen aan het beoogde doel van het beleid om overmatige plancapaciteit terug te brengen. Verder komt betekenis toe aan de omstandigheid dat Eurosteengroep niet voornemens is binnen afzienbare tijd daadwerkelijk een woning op te richten op haar gronden, nu dit nadelige gevolgen zal hebben voor de bedrijfsvoering van de steenfabriek. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de gronden van Eurosteengroep betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen, in het bijzonder het belang van het terugdringen van de woningvoorraad, hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 2]
10. Wat betreft het betoog van Eurosteengroep dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, omdat hij niet woont in de nabijheid van het plangebied, overweegt de Afdeling als volgt. [appellant sub 2] is eigenaar van het westelijke deel van het perceel [locatie 1], kadastraal bekend sectie K, nr. 2117, op een afstand van ongeveer 10 m tot het plangebied en ongeveer 30 m tot de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein". Het perceel van [appellant sub 2] is weliswaar uitsluitend in gebruik als tuin bij een naastgelegen woning, maar gelet op de ligging van de gronden in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied is de Afdeling van oordeel dat zijn belang rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit. Het beroep van [appellant sub 2] is derhalve ontvankelijk.
11. [appellant sub 2] heeft ter zitting zijn beroepsgrond dat de raad ten onrechte geen gevolg heeft gegeven aan de aanbevelingen uit het rapport "Actualisatie verkennend natuurwaardenonderzoek" van 12 juli 2013 van het bureau Verbeek, ingetrokken.
12. [appellant sub 2] betoogt dat in het plan ten onrechte niet is voorzien in de mogelijkheid het aantal bedrijfswoningen op het bedrijventerrein uit te breiden. Uitbreiding van het aantal bedrijfswoningen komt ten goede aan het woon- en leefklimaat ter plaatse, aldus [appellant sub 2].
12.1. De raad heeft toegelicht dat de bestaande bedrijfswoningen op het bedrijventerrein als zodanig zijn bestemd. Nieuwe bedrijfswoningen zijn volgens de raad niet gewenst, gelet op de omstandigheid dat op het bedrijventerrein ook zwaardere bedrijven (VNG-categorie 3.2 en hoger) zijn toegelaten. De raad heeft daarnaast gewezen op de omstandigheid dat het regionale beleid is gericht op een afname van de woningvoorraad. De Afdeling is van oordeel dat de raad gelet hierop in redelijkheid niet heeft hoeven te voorzien in nieuwe bedrijfswoningen op het bedrijventerrein. Het betoog faalt.
13. [appellant sub 2] voert aan dat het bedrijf "Tredegar", dat gevestigd is in het plangebied, gebruik maakt van radioactief materiaal. In het plan is ten onrechte geen regeling getroffen voor het vervoer hiervan.
13.1. Volgens de raad wordt bij Tredegar gebruik gemaakt van meetapparatuur die (licht) radioactieve stoffen bevat. De bronnen worden om de vijf jaar uitgewisseld. Het is niet nodig om ten aanzien hiervan een regeling te treffen in het plan, aldus de raad.
13.2. Niet in geschil is dat de planregeling voor de gronden van "Tredegar" in overeenstemming is met de richtafstanden als aanbevolen in de VNG-brochure. Op het vervoer van radioactieve stoffen is specifieke wet- en regelgeving van toepassing, in het bijzonder het "Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen". [appellant sub 2] heeft niet nader toegelicht wat met betrekking tot het vervoer geregeld zou dienen te worden in het plan. Het betoog faalt.
14. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat hij ernstige hinder ondervindt van de stoomwolken die afkomstig zijn van Tredegar en dat het bedrijf schadelijke gassen uitstoot, overweegt de Afdeling dat de raad de bestaande situatie in het plan heeft vastgelegd. Voor zover [appellant sub 2] erover klaagt dat Tredegar de voor haar geldende milieuregels niet naleeft, betreft dit een kwestie van handhaving die niet aan de orde kan komen in het kader van de procedure tegen het plan. Overigens is, zoals hiervoor is overwogen, de planregeling voor de gronden van Tredegar in overeenstemming met de richtafstanden van de VNG-brochure. Het betoog faalt.
15. [appellant sub 2] betoogt dat de planregeling voor de gronden van Eurosteengroep niet in overeenstemming is met de richtafstanden als aanbevolen in de VNG-brochure. Volgens hem is de steenfabriek een categorie 4.1-bedrijf als bedoeld in de VNG-brochure. Daarvoor geldt een richtafstand van 100 m tot milieugevoelige bestemmingen. De feitelijke afstand van de gronden van de steenfabriek tot nabijgelegen woningen bedraagt minder dan genoemde afstand, aldus [appellant sub 2].
15.1. Volgens de raad is de planregeling voor de gronden van Eurosteengroep niet in overeenstemming met de richtafstanden als aanbevolen in de VNG-brochure. De bestaande legale activiteiten van de steenfabriek, die in categorie 4.1 vallen, zijn als zodanig bestemd door het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - grofkeramische producten". Wat betreft de generieke gebruiksmogelijkheden voor de gronden van Eurosteengroep is beoogd toepassing te geven aan de richtafstanden. Dit is echter niet deugdelijk verwerkt in het plan, aldus de raad.
15.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor het perceel Drievogelstraat 80 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
16. [appellant sub 2] betoogt dat onduidelijk is of bedrijf "RPC Packaging Kerkrade" op het perceel Spekhofstraat 16 aangemerkt dient te worden als een categorie 3.1-bedrijf of een categorie 4.1-bedrijf, in de zin van de VNG-brochure.
16.1. Het plan laat op gronden van RPC Packaging bedrijven toe tot en met categorie 4.1 als bedoeld in de VNG-brochure. De raad heeft gesteld dat de aftand tussen de gronden van RPC Packaging tot de ten oosten daarvan gelegen gevoelige objecten meer dan 100 m bedraagt, zodat voldaan wordt aan de richtafstand. [appellant sub 2] heeft dit niet weersproken. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de planregeling voor de gronden van RPC Packaging leidt tot ernstige hinder voor de omgeving. Gelet hierop kan in het midden blijven of de feitelijke activiteiten van RPC Packaging in VNG-categorie 3.1 of 4.1 vallen. Het betoog faalt.
Het beroep van [appellante sub 3] en anderen
17. [appellante sub 3] en anderen zijn eigenaar van gronden op het bedrijventerrein, op de hoek Locht/Drievogelstraat. Zij komen op tegen de bestemming "Wonen" voor de kadastrale percelen gemeente Kerkrade, sectie K, nrs. 1330 en 1331, lokaal bekend [locatie 2]. Volgens hen dient aan dit perceel de bestemming "Bedrijf" te worden toegekend, met de aanduiding "wonen toegestaan". Zij wijzen in dit verband op de omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 14 januari 2015 omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren van een ontsluiting en een parkeergelegenheid voor een nabijgelegen supermarkt.
17.1. De raad stelt dat alle rechten uit de omgevingsvergunning van 14 januari 2015 alsnog dienen te worden vastgelegd in het plan.
17.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 2] niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
18. [appellante sub 3] en anderen betogen dat de toegelaten bebouwingsoppervlakte voor haar gronden aan de Locht/Drievogelstraat, plaatselijk bekend [locatie 3], ten onrechte is verkleind ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Thans is voor ongeveer 250 m² aan bebouwing minder mogelijk dan voorheen, aldus [appellante sub 3] en anderen.
18.1. De raad stelt dat hij heeft beoogd de rechten uit de omgevingsvergunning van 14 januari 2015 als zodanig vast te leggen in het plan. Wat betreft de gronden waarop het hoofdgebouw is gesitueerd, thans in gebruik voor de Lidl-supermarkt, is dit deugdelijk gebeurd. De raad staat niet onwelwillend tegen een eventuele toekomstige uitbreiding van de bedrijfsbebouwing, mits tevens kan worden voorzien in de parkeerbehoefte. Het is evenwel de vraag of de hiertoe benodigde ruimte beschikbaar is, aldus de raad.
18.2. Aan het perceel [locatie 3] was in het voorheen geldende bestemmingsplan "De Locht", vastgesteld door de raad bij besluit van 20 december 1972, de bestemming "Handelsdoeleinden" toegekend, met een toegelaten bebouwingspercentage van 80. Op verzoek van de huurster van de gronden van [appellante sub 3] en anderen heeft het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 14 januari 2015 omgevingsvergunning verleend voor de vestiging van een supermarkt op het perceel. De raad heeft de rechten uit deze vergunning als zodanig in het plan vastgelegd door aan de gronden van [appellante sub 3] en anderen de bestemming "Bedrijf", met de aanduidingen "supermarkt" en "bouwvlak" toe te kennen. De oppervlakte van het bouwvlak is afgestemd op de vergunde bedrijfsbebouwing. De oppervlakte is kleiner dan 80 procent van het voormalige vlak met de bestemming "Handelsdoeleinden". Niet in geschil is dat door het plan de toegelaten bebouwingsoppervlakte is verminderd. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen volstaan met het als zodanig bestemmen van de vergunde supermarkt. Bij dit oordeel is van belang dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. In geval van een concreet voornemen tot uitbreiding van de bedrijfsbebouwing kan een daartoe strekkende aanvraag worden gedaan om planologische medewerking. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij niet bij voorbaat afwijzend staat tegenover een dergelijk verzoek, mits voldoende ruimte beschikbaar blijft voor parkeervoorzieningen. Het betoog faalt.
Bestuurlijke lus
19. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.
Wat betreft de beroepen van Eurosteengroep en [appellant sub 2] dient de raad daartoe met inachtneming van overwegingen 5.2 en 15.2 (categorie-indeling op de verbeelding), en 6.2 en 7.2 (de door Eurosteengroep bestreden planregels) een andere planregeling vast te stellen voor het perceel Drievogelstraat 80. Ter voorlichting wijst de Afdeling erop dat bij het vaststellen van de zonering overeenkomstig de VNG-systematiek de afstand tussen een milieubelastende activiteit tot een milieugevoelige functie in beginsel gemeten wordt van het bestemmingsvlak/de perceelgrens van een bedrijf tot de uiterste situering van de gevel van een woning die op grond van het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De Afdeling wijst in dit verband op haar uitspraak van 22 augustus 2012 in zaak nr. 201113021/1/R1.
De raad dient in het beroep van [appellante sub 3] en anderen met inachtneming van overweging 17.2 een andere planregeling vast te stellen voor de kadastrale percelen gemeente Kerkrade, sectie K, nrs. 1330 en 1331 en daarbij de rechten uit de omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders van 14 januari 2015 deugdelijk vast te leggen.
Proceskosten
20. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt in de beroepen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Eurosteengroep B.V. en [appellante sub 1A], [appellant sub 2], en [appellante sub 3] en anderen, de raad van de gemeente Kerkrade op om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak:
- met inachtneming van overweging 19 de daar omschreven gebreken in het besluit van 24 juni 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Spekholzerheide" te herstellen, en
- de Afdeling en partijen de uitkomst mede te delen en wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.
w.g. Michiels w.g. Milosavljević
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016
739.