ECLI:NL:RVS:2016:881

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
201506891/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen negatief bindend studieadvies van de School voor Politiekunde

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een negatief bindend studieadvies dat is gegeven door het hoofd van de School voor Politiekunde. Het besluit tot dit advies werd genomen op 14 juni 2014, na een reeks van onvoldoende beoordelingen van de portfolio-opdracht van de appellant. De appellant had zijn opleiding aan de School voor Politiekunde in Eindhoven gestart op 14 mei 2012 en was tevens als aspirant bij de politie aangesteld. Tijdens zijn opleiding kreeg hij te maken met verschillende opdrachten, waarvan een portfolio-opdracht als onvoldoende werd beoordeeld door zijn docenten. Ondanks de mogelijkheid om zijn opdrachten te herkansen, werd het negatieve advies uiteindelijk gegeven omdat hij niet tijdig een voldoende resultaat had behaald.

De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 3 maart 2016 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van de appellant overwogen, waaronder de claim dat hij onvoldoende begeleiding had ontvangen en dat hij niet de kans had gekregen om zijn opdrachten tijdig in te leveren.

De Afdeling oordeelde dat het college van bestuur zich terecht op het standpunt had gesteld dat de appellant niet aan de vereisten had voldaan en dat de begeleiding die hij had ontvangen voldoende was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn herkansingsopdracht. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201506891/1/A2.
Datum uitspraak: 30 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 juli 2015 in zaak nr. 14/7590 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van bestuur van het landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie (hierna: het college van bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2014 heeft het hoofd van de School voor Politiekunde een negatief bindend studieadvies gegeven.
Bij besluit van 20 augustus 2014 heeft de Commissie van beroep voor de examens namens het college van bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda, en het college van bestuur, vertegenwoordigd door drs. M.M.J. Aalberts, werkzaam voor het landelijk selectie- en opleidingsinstituut (hierna: LSOP), zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 14 mei 2012 is [appellant] aan de School voor Politiekunde in Eindhoven, onderdeel van de Politieacademie, gestart met de opleiding Basis politiemedewerker 2.0. Op 16 mei 2012 is hij tevens als aspirant in tijdelijke dienst aangesteld bij de Politie Midden en West Brabant. De opleiding is duaal, hetgeen betekent dat [appellant] afwisselend op school leert en in de praktijk werkt bij de politie Midden en West Brabant.
Op 20 mei 2013 is [appellant] gestart met onderwijsperiode 4 in het tweede leerjaar. Tot de lesstof in die onderwijsperiode behoort de portfolio-opdracht 3.3.2.1 ‘Treed op bij vermogensdelicten’. Deelopdracht 2 van de portfolio-opdracht van [appellant] is op 5 augustus 2013 door docent Swanenberg als onvoldoende beoordeeld. In diezelfde onderwijsperiode is de opdracht, nadat [appellant] de mogelijkheid had gekregen om deze naar aanleiding van de gegeven feedback aan te passen, opnieuw door docent Swanenberg beoordeeld en wederom onvoldoende bevonden. Op 8 mei 2014 heeft docent Vermeulen de door [appellant] aangepaste deelopdracht 2 van de portfolio-opdracht als onvoldoende beoordeeld. Bij brief van 13 mei 2014 heeft het Hoofd van de School voor Politiekunde aan [appellant] het voornemen tot het afgeven van een negatief bindend studieadvies medegedeeld.
2. Aan het besluit van 20 augustus 2014 tot beëindiging van de opleiding van [appellant] heeft het college van bestuur ten grondslag gelegd dat niet tijdig voor de leeropdracht ‘Treed op bij vermogensdelicten’ alsnog een voldoende is behaald.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college van bestuur terecht een negatief bindend studieadvies aan hem heeft gegeven. Daartoe voert hij aan dat hij tot het eind van onderwijsperiode 6 zijn opdracht had mogen inleveren, maar het negatief bindend studieadvies reeds daarvoor is afgegeven. Daarbij heeft het college van bestuur zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat, gezien de zwaarte en de grootte van de opdracht, het niet reëel was dat [appellant] de opdracht binnen een week nog kon afronden. Hij had de gelegenheid moeten krijgen om in de resterende dagen van de onderwijsperiode zijn portfolio-opdracht uit te voeren. Ook heeft hij de herkansingsopdracht, ondanks herhaald verzoek daartoe, niet tijdig gekregen, omdat hij zich volgens docent Vrancken eerst op een ander examen diende te concentreren. Voorts voert hij aan dat hij tijdens zijn opleiding onvoldoende begeleiding van regiedocent Vrancken heeft gehad. Veel ingeplande intervisiegesprekken met Vrancken hebben geen doorgang gevonden waardoor [appellant] te weinig feedback heeft ontvangen gedurende zijn opdrachten. Op grond van het bovenstaande is het besluit volgens [appellant] onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
3.1. Ingevolge artikel 9.3 van de OER dient een student, indien hij voor een leeropdracht een onvoldoende resultaat heeft behaald, binnen twee aansluitende onderwijsperioden alsnog een voldoende resultaat te hebben behaald. De OER bevat niet de verplichting om een student onder alle omstandigheden ook in de laatste week van een onderwijsperiode nog de mogelijkheid te bieden om een opdracht te herkansen. Het college van bestuur heeft aan artikel 9.3 van de OER een toelaatbare invulling gegeven door aan [appellant] de mogelijkheid te bieden om vóór 11 mei 2014 een voldoende resultaat te behalen voor de portfolio-opdracht. Het college van bestuur heeft ter zitting toegelicht dat deze datum is gehanteerd omdat de laatste week een overgangsweek is naar de volgende onderwijsperiode en in die week geen opdrachten meer kunnen worden ingeleverd en beoordeeld. De afspraak dat [appellant] tot 11 mei 2014 de mogelijkheid tot herkansing zou worden geboden, is vastgelegd in het studieadvies verbetertraject van 8 januari 2014, dat door [appellant] op 24 februari 2014 voor akkoord is ondertekend. Hierbij is tevens vermeld dat een negatief resultaat voor de portfolio-opdracht ertoe kon leiden dat aan hem een negatief bindend studieadvies zou worden gegeven.
Aan de door [appellant] herkanste portfolio-opdracht, die op 8 mei 2014 als onvoldoende is beoordeeld, heeft het college van bestuur vervolgens terecht op grond van artikel 9.3 in verbinding gelezen met artikel 44.5, aanhef en onder c, van de OER het gevolg verbonden van een negatief bindend studieadvies. Het college van bestuur was niet gehouden om in de resterende tijd tot het einde van de zesde onderwijsperiode nog een extra herkansing te bieden, nog daargelaten of dit een reële mogelijkheid was. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen.
[appellant] heeft voorts betoogd dat hij een onvoldoende resultaat voor zijn portfolio-opdracht heeft behaald, omdat hij onvoldoende door Vrancken is begeleid. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] slechts in algemene zin heeft gesteld dat de begeleiding van regiedocent Vrancken onvoldoende was en dat hij niet concreet heeft onderbouwd dat de begeleiding tijdens de herkansingsopdracht onvoldoende was.
Voorts heeft de rechtbank terecht aangenomen dat [appellant] er zelf verantwoordelijk voor was dat de herkansingsopdracht tijdig aan hem werd verstrekt en terecht overwogen dat niet is gebleken dat [appellant] de gelegenheid is ontnomen om eerder aan de herkansingsopdracht te beginnen. Terecht constateert de rechtbank dat het beeld naar voren komt dat de school alles in het werk heeft gesteld om de opleiding van [appellant] goed te laten verlopen. Voor zover regiedocent Vrancken hem heeft geadviseerd om eerst andere examens af te ronden, dient dit advies in dat verband te worden begrepen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Slump w.g. Rijsdijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016
705.