ECLI:NL:RVS:2016:88

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
201502341/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing kinderopvangtoeslag herziening door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 februari 2015, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek tot herziening van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het verzoek tot herziening betrof de berekeningsjaren 2008 en 2009. De Belastingdienst/Toeslagen had op 21 oktober 2013 het verzoek van [appellant] afgewezen, waarna [appellant] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd deels ongegrond verklaard en deels gegrond, maar de rechtbank oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij de volledige kosten voor de kinderopvang had voldaan.

Tijdens de zitting op 28 september 2015 heeft [appellant] zijn hoger beroep voor het berekeningsjaar 2009 ingetrokken. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in haar verweerschrift gesteld dat [appellant] niet kan aantonen dat hij de kosten voor de gastouderopvang heeft betaald. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn aanspraak op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008. De overgelegde kwitanties en bankafschriften waren niet voldoende om aan te tonen dat de kosten daadwerkelijk zijn betaald.

De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 januari 2016.

Uitspraak

201502341/1/A2.
Datum uitspraak: 20 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 februari 2015 in zaak nr. 14/1741 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] tot herziening van de kinderopvangtoeslag voor de berekeningsjaren 2008 en 2009 afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard met betrekking tot de gastouderopvang in 2008 en 2009 door tussenkomst van [gastouderbureau] en gegrond verklaard met betrekking tot de dagopvang in 2009 bij [kinderdagverblijf].
Bij uitspraak van 10 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.A.T. Vijftigschild, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de Belastingdienst/Toeslagen om een nadere toelichting verzocht. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze toelichting bij brief van 11 november 2015 gegeven. Bij brief van 1 december 2015 heeft [appellant] daarop een reactie ingediend. Met toestemming van partijen is afgezien van hernieuwde behandeling ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang, zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Ter zitting heeft [appellant] het hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op het berekeningsjaar 2009 ingetrokken, zodat dat beroep geen bespreking meer behoeft.
3. Bij besluit van 8 oktober 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 herzien vastgesteld op nihil. Het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 maart 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. [appellant] heeft op 17 januari 2013 verzocht de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 te herzien.
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit op bezwaar, voor zover het de gastouderopvang via [gastouderbureau] betreft, ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij de volledige kosten voor de kinderopvang heeft voldaan.
5. [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen in de maanden september tot en met oktober 2008 in totaal een bedrag van € 26.387,00 als voorschot aan het gastouderbureau heeft uitbetaald. Het gastouderbureau heeft na aftrek van de afgesproken commissie doorbetalingen aan [appellant] gedaan en hij heeft vervolgens de gastouders betaald. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen in de maanden februari 2008 tot en met september 2008 geen maandelijkse voorschotten heeft uitbetaald, heeft [appellant] in de eerste maanden slechts mondjesmaat en uit eigen middelen een billijke vergoeding aan de gastouders moeten voorfinancieren. Voor zover dit de inzichtelijkheid van de betalingen heeft beïnvloed, kan dit hem redelijkerwijs niet worden toegerekend. Hij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij het bedrag aan ontvangen toeslag heeft aangewend om de opvangkosten te betalen, aldus [appellant].
5.1. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2 en van 9 juli 2014 in zaak nr. 201308922/1/A2, overweegt de Afdeling dat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald.
5.2. In de door [appellant] overgelegde jaaropgaaf voor het jaar 2008 is een bedrag aan kosten voor kinderopvang van € 30.378,00 vermeld. Ten bewijze dat hij kosten heeft gemaakt heeft hij drie kwitanties overgelegd van drie verschillende gastouders, waarin staat dat deze voor de periode februari 2008 tot november 2008 onderscheidenlijk € 6.976,80, € 9.131,40 en € 9.439,20 van [appellant] hebben ontvangen. Voorts heeft hij verklaringen van deze gastouders van mei 2009 overgelegd, waarin ook staat dat deze deze bedragen hebben ontvangen. Verder heeft hij bankafschriften over het jaar 2008 overgelegd waaruit een betaling aan een van de gastouders van in totaal € 7.600,00 blijkt en waaruit pinopnames blijken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraken van 18 juli 2012 in zaak nr. 201110532/1/A2 en 14 mei 2014 in zaak nr. 201303070/1/A2), dient een verklaring van de gastouder te worden gestaafd met aanvullende bewijsstukken, zoals bankafschriften waaruit de overschrijving blijkt of, bij contante betaling, bewijzen van geldopnames in combinatie met kwitanties. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de door [appellant] overgelegde bankafschriften niet blijkt dat de overgemaakte bedragen en de geldopnames zijn aangewend om de kosten van kinderopvang te voldoen. De kwitanties zijn ongedateerd en vermelden het geheel van de gestelde betalingen. Uit deze kwitanties kan niet worden afgeleid op welk moment de betalingen zouden zijn gedaan. Voorts blijkt de juistheid van de op de kwitanties vermelde bedragen niet uit de overgelegde bankafschriften. Nu de kwitanties niet corresponderen met de overschrijvingen en de bewijzen van geldopnames, kan daaraan en aan de verklaringen van de gastouders niet de betekenis worden gehecht die [appellant] daaraan gehecht wil zien. Met de overgelegde stukken heeft [appellant] niet aangetoond over 2008 de kosten van kinderopvang te hebben betaald.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor gastouderopvang over het jaar 2008.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016
97.