201503500/1/A1.
Datum uitspraak: 30 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Uitgeest, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 maart 2015 in zaak nr. 14/4222 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft het college een verkeersbesluit genomen met betrekking tot de verkeerssituatie rondom de afgeronde ontwikkeling van de nieuwbouwlocatie HMS te Uitgeest.
Bij besluit van 2 september 2014 heeft het college, voor zover hier van belang, het bezwaar van [appellant] tegen besluit van 21 januari 2014 gegrond verklaard, dit besluit herroepen en een nieuw verkeersbesluit genomen dat in werking zal treden op 4 november 2014.
Bij uitspraak van 18 maart 2015 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2015, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. N.A.E. van Offeren en R.F. Kamerbeek, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede lid geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere dan de in deze bepalingen genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2. Bij besluit van 2 september 2014 heeft het college, voor zover hier van belang, besloten:
-eenrichtingsverkeer in te stellen op De Melksuiker, uitgezonderd voor (brom-) fietsers, door plaatsing van verkeersbord C3, 42 m vanaf de kruising Burgemeester van Roosmalenstraat met De Melksuiker en verkeersbord C2 ter hoogte van De Melksuiker 127, beide voorzien van onderbord OB54;
- een parkeerverbodzone in te stellen op de Burgemeester van Roosmalenstraat en De Melksuiker, door plaatsing van verkeersborden E1 (zone) en E1 (eind zone);
- drie parkeerplaatsen als algemene gehandicaptenparkeerplaatsen aan te wijzen door plaatsing van drie verkeersborden E6 bij de eerste en laatste parkeerplaats op De Melksuiker, gerekend vanaf de Burgemeester van Roosmalenstraat en op De Melksuiker aan de oostzijde van de Burgemeester van Roosmalenstraat huisnummer 54;
- een 30 km/h zone in te stellen op De Melksuiker en de Burgemeester van Roosmalenstraat door plaatsing van verkeersborden A1 (zone 30 zb) en A2 (zone 30 ze) nabij de Van Roosmalenstraat huisnummer 1;
- een gebod in te stellen voor (brom-)fietsers tot het volgen van een rijrichting die op het bord is aangegeven op de kruising van de Burgemeester van Roosmalenstraat met de Middelweg door plaatsing van verkeersbord D5 en onderbord OB04;
- de voorrang op de kruising van de Burgemeester van Roosmalenstraat met de Middelweg zodanig te regelen, dat het verkeer op de Middelweg voorrang heeft op het verkeer komende vanaf de Burgemeester van Roosmalenstraat, door plaatsing van verkeersborden, B4, B5 en B6 en het aanbrengen van haaientanden ter hoogte van de aansluiting van de Burgemeester van Roosmalenstraat met de Middelweg;
- dit besluit in werking te laten treden op 4 november 2014.
3. Het college heeft aan het besluit van 2 september 2014 ten grondslag gelegd dat de genomen maatregelen dienen ter bevordering van de verkeersafwikkeling/doorstroming van het verkeer en de verkeersveiligheid in verband met de ontsluiting van de nieuwbouwlocatie HMS.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 juni 2013 in zaak nr. 201206182/1/A3), komt aan het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen "veiligheid op de weg" en "bruikbaarheid van de weg". Voorts is het aan het college om de verschillende belangen die aan de orde komen bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen teneinde te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit van 2 september 2014 heeft kunnen komen. Volgens [appellant] is de verkeersveiligheid in het geding en is het verkeersbesluit in strijd met het Plan van aanpak Verkeersplan Uitgeest (hierna: plan van aanpak) dat op 30 april 2015 door de raad is vastgesteld, waarin onderhavige situatie als knelpunt is opgenomen. Voorts komt aan hem een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toe.
5.1. Het door [appellant] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid tot het besluit van 2 september 2014 heeft kunnen komen. De omstandigheid dat in het plan van aanpak, dat overigens dateert van na de onderhavige besluitvorming, is vermeld dat de verkeersafwikkeling van het HMS complex in de gemeente als knelpunt wordt ervaren, brengt niet met zich dat het college, gelet op de verkeersveiligheid, niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit van 2 september 2014 kon komen. Dat sprake is van een knelpunt betekent niet dat de verkeersveiligheid als gevolg van onderhavige besluitvorming in het geding is. Ook overigens is door [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de verkeersveiligheid als gevolg van het besluit van 2 september 2014 in het geding is. De omstandigheid dat de Burgemeester van Roosmalenstraat in dit besluit voor tweerichtingsverkeer is aangewezen en dat niet in maatregelen ten behoeve van het remmen van de snelheid is voorzien, is anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd, onvoldoende voor dat oordeel. De rechtbank heeft, met betrekking tot het advies van de korpschef ten aanzien van het treffen van voorzieningen in de 30 km-zone, terecht overwogen dat voor zover zou blijken dat de snelheid inderdaad structureel wordt overschreden het college een of meerdere verkeersdrempels kan aanleggen waartoe op grond van artikel 19 van het Babw geen verkeersbesluit nodig is.
Voor het oordeel dat aan [appellant] een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt bestaat geen grond. Met het door [appellant] ter zitting gestelde dat namens de gemeente is meegedeeld dat er geen enkele intentie was om het verkeer anders te laten verlopen is niet aannemelijk gemaakt dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan hij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college het verkeersbesluit van 2 september 2014 niet zou nemen. Aan de omstandigheid dat, zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld, de Burgemeester van Roosmalenstraat sinds 1973 voor eenrichtingsverkeer is ingericht kan evenmin het in rechte te honoreren vertrouwen worden ontleend dat het college het verkeersbesluit van 2 september 2014 niet zou nemen.
Het betoog faalt.
6. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 2 september 2014 onvoldoende is gemotiveerd met betrekking tot het parkeren en het merkwaardig is dat het college meer waarde hecht aan het eigen onderzoek dan aan het onafhankelijke onderzoek van Arcadis, faalt eveneens. Dit betoog betreft een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is hierop in de aangevallen uitspraak gemotiveerd ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] geen redenen aangevoerd waarom de desbetreffende overwegingen in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zouden zijn. In hetgeen [appellant] in zoverre heeft aangevoerd, bestaat dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
7. [appellant] heeft voor het overige volstaan met een verwijzing naar hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Hij heeft niet betoogd, dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank onjuist, dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde kan daarom evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.C.P. Venema en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Troostwijk
voorzitter De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016
580.