201505461/1/R2.
Datum uitspraak: 30 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Hattem,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Hattem,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Hattem, en de stichting Stichting Leefbaar Buitengebied Gelderland (hierna: de Stichting), gevestigd te Azewijn, gemeente Montferland,
4. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend te Hattem,
en
de raad van de gemeente Hattem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitloopgebied Assenrade" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en de Stichting, en [appellanten sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2016, waar [appellant sub 1], [appellant sub 3] en de Stichting, allen vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. F. Postma, advocaat te Leeuwarden, [appellanten sub 4], vertegenwoordigd door mr. H. Martens, en de raad, vertegenwoordigd door M.V. ter Braak en G. Martens, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. J. Poelstra, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in de ontwikkeling van het uitloopgebied "Assenrade" te Hattem. In het uitloopgebied is een multifunctionele recreatiebaan die in de winter als buitenijsbaan zal worden gebruikt (hierna: de recreatiebaan) met een verenigingsgebouw voorzien op de gronden met de bestemming "Sport". Voorts is op gronden met de bestemming "Groen" onder meer de aanleg van wandel- en fietspaden en een landschapspark toegestaan, en voorzien in de verplaatsing van een hondenschool die thans ten zuidwesten van het plangebied, op het perceel Gapersweg 7, is gevestigd. Aan de overige gronden in het plangebied is de bestemming "Agrarisch" toegekend. Het plangebied wordt begrensd door een spoorweg aan de noordzijde, een dijk en de IJssel aan de oostzijde en agrarische percelen aan de west- en zuidzijde. [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellanten sub 4] zijn eigenaren van percelen ten zuiden van het plangebied. [appellant sub 2] is eigenaar van een perceel ten oosten van het plangebied.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Omgevingsverordening Gelderland
3. Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en de Stichting en [appellanten sub 4] is het plan in strijd met artikel 2.7.4.2 van de Omgevingsverordening Gelderland, omdat de in het plan voorziene ontwikkelingen afbreuk doen aan de kernkwaliteiten van het gebied als Nationaal Landschap, te weten rust, ruimte en donkerte.
3.1. Ingevolge artikel 2.7.4.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Gelderland, zoals dat luidde ten tijde van belang, maakt een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap en buiten de Groene Ontwikkelingszone, het Gelders Natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.
3.2. Niet in geschil is dat het plangebied in het Nationaal Landschap De Veluwe, deelgebied Noordelijke IJsselvallei ligt. De kernkwaliteiten van het gebied zijn ingevolge bijlage 5 onder meer: ‘karakteristiek grootschalig open komgebied met weidebouw, doorsneden door lange zuid-noord lopende weteringen’, ‘vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en rivier met uiterwaarden’ en ‘rust, ruimte en donkerte’. In de plantoelichting heeft de raad uiteengezet hoe het plan zich tot deze kernkwaliteiten verhoudt. Volgens de raad blijven de kernkwaliteiten van het gebied intact, doordat de openheid van het gebied behouden blijft en afstand wordt bewaard tot de bestaande lintstructuur in het gebied. Aanvullende bebouwing zoals het verenigingsgebouw wordt zodanig vormgegeven dat deze een ondergeschikt element vormt in het open landschap. Hiertoe is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en de rivier met uiterwaarden blijft behouden door de afstand van de ontwikkeling tot de bestaande dijk. De kernkwaliteiten rust, ruimte en donkerte blijven zoveel mogelijk behouden door de voorzieningen in de nabijheid van de spoorzone te situeren, in de planregels eisen aan de verlichting in het plangebied te stellen en evenementen slechts op beperkte schaal en onder nader daaraan gestelde voorwaarden toe te staan, aldus de raad. Daarbij heeft de raad overigens opgemerkt dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland in zijn overlegreactie van 23 februari 2015 heeft medegedeeld dat de provinciale belangen die aan de orde zijn goed in het plan zijn verwerkt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onder de genoemde omstandigheden toereikend gemotiveerd dat de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap niet worden aangetast. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met de Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld.
Het betoog faalt.
Gemeentelijk beleid
4. [appellanten sub 4] betogen dat het plan in strijd is met het gemeentelijk beleid voor landschapsontwikkeling, dat met name is neergelegd in het Landschapsontwikkelingsplan, vastgesteld door de raad op 24 oktober 2011. Daartoe wijzen zij erop dat in het Landschapsontwikkelingsplan is bepaald dat het gebied een blijvend open en groen gebied vormt dat gevrijwaard is van verstedelijking.
4.1. In het Landschapsontwikkelingsplan staat als streefbeeld voor het uitloopgebied Assenrade dat het is ingericht als landschapspark, een levendig uitloopgebied met groen en water voor de inwoners van Hattem. ’s Zomers zijn er allerlei openluchtactiviteiten, bijvoorbeeld een summerfair of een openluchttentoonstelling. In de winter is er ijspret op de ijsbaan. Het gebied biedt een goede plek voor landschappelijke, recreatieve en educatieve functies. De Oude Middelwetering krijgt meer betekenis als landschappelijke lijn en wordt aangezet met brede oevers. In het midden van het open, westelijke gebied krijgt water meer de ruimte. Dit deel van het gebied behoudt voor een deel zijn agrarische functie, maar richt zich veel meer op verbreding en medegebruik door inwoner en recreant. De oeverwal biedt ruimte aan een diversiteit van groene en rode functies. Het is een interessante en schilderachtige zone, die de overgang vormt naar het open uiterwaarden- en rivierenlandschap. Als maatregelen staan onder meer genoemd: het tegengaan van een verdere verstedelijking van het gebied, het openhouden van het westelijk deel van het gebied en het slechts beperkt toestaan van bebouwde functies.
4.2. In hetgeen [appellanten sub 4] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om het standpunt van de raad dat het plan in overeenstemming is met het Landschapsontwikkelingsplan onjuist te achten. Daartoe is van belang dat, zoals hierboven is weergegeven, in het Landschapsontwikkelingsplan als streefbeeld is opgenomen dat in het gebied openluchtactiviteiten mogen plaatsvinden en een ijsbaan wordt verwezenlijkt, en dat het gebied een goede plek voor landschappelijke, recreatieve en educatieve functies biedt. Voorts is van belang dat de raad zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat de zinsnede uit het Landschapsontwikkelingsplan dat verdere verstedelijking van het gebied moet worden tegengegaan zo moet worden gelezen dat in het gebied geen woningbouw mag worden ontwikkeld, maar dat ondergeschikte stedelijke functies zoals een landschapspark met een recreatiebaan wel zijn toegestaan. Dergelijke functies versterken het karakter van het oeverwallenlandschap dat contrasteert met het open polderlandschap ten westen van de Gapersweg en waarborgen daarmee de landschappelijke overgang, aldus de raad. Nu in het Landschapsontwikkelingsplan tevens staat dat bebouwde functies beperkt worden toegestaan, acht de Afdeling het standpunt van de raad ook op dit punt niet onjuist.
Het betoog faalt.
Woon- en leefklimaat
5. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat door de in het plan voorziene ontwikkelingen het woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen wordt aangetast. Daartoe voeren zij aan dat door het gebruik van de in het plan voorziene hondenschool en recreatiebaan geluidsoverlast ontstaat. In dat verband wijzen zij in het bijzonder op de mogelijkheid om evenementen te organiseren. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] had akoestisch onderzoek moeten worden verricht naar de gevolgen van het plan.
[appellant sub 1] betoogt daarnaast dat ook door het in het plan toegestane extensief dagrecreatief medegebruik van de gronden met de bestemming "Agrarisch" overlast zal ontstaan.
[appellant sub 2] vreest voorts voor aantasting van zijn privacy en uitzicht en stelt dat de raad daar in zijn belangenafweging onvoldoende gewicht aan heeft toegekend.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene ontwikkelingen niet tot onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] leiden. Daarbij wijst de raad erop dat hij in de planregels, juist met het oog op de belangen van omwonenden, diverse beperkingen aan het gebruik van de gronden heeft gesteld, onder meer met betrekking tot de omvang en frequentie van evenementen. Voorts stelt de raad dat aan de richtafstanden die gelden ingevolge de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure) ruimschoots wordt voldaan. Daarnaast wijst de raad erop dat bij het in het plan voorziene gebruik van de gronden te allen tijde aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer moet worden voldaan.
Met betrekking tot de vrees van [appellant sub 1] dat door extensief dagrecreatief medegebruik van de agrarische gronden die aan zijn perceel grenzen overlast ontstaat, stelt de raad dat dit gebruik van de gronden alleen ondergeschikt aan de functie van de bestemming mag plaatsvinden en dat derhalve geen overlast is te verwachten. Voorts mogen op deze gronden alleen paden worden aangelegd ter plaatse van de aanduiding "pad". De kortste afstand tussen die aanduiding in de verbeelding en het perceel van [appellant sub 1] bedraagt meer dan 100 m. Ook in zoverre valt derhalve geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat te verwachten, aldus de raad.
Met betrekking tot de door [appellant sub 2] gevreesde aantasting van zijn privacy en uitzicht door de in het plan voorziene hondenschool heeft de raad erop gewezen dat het gebouw behorende bij de hondenschool maximaal 120 m2 groot en 6 m hoog mag zijn, en dat dit gebouw op een afstand van ongeveer 150 m vanaf de woning van [appellant sub 2] is voorzien. Voorts is in beplanting voorzien langs de toegangsweg, zodat de bebouwing aan het zicht wordt onttrokken. Gelet hierop zal de privacy en het uitzicht van [appellant sub 2] niet onevenredig worden aangetast, aldus de raad.
5.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden bedrijfsvoering;
met daaraan ondergeschikt:
b. extensief dagrecreatief medegebruik;
(…)
d. paden, ter plaatse van de aanduiding "pad";
(…)
Ingevolge artikel 1, lid 1.23, wordt onder ‘extensief dagrecreatief medegebruik’ verstaan: een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.
Ingevolge artikel 5, lid 5.3, aanhef en onder f, mogen gronden en bouwwerken met de bestemming "Sport" niet worden gebruikt voor evenementen waarbij niet wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. het aantal evenementen is maximaal 12 per jaar;
2. evenementen met versterkt geluid zijn niet toegestaan;
3. het aantal bezoekers per evenement is maximaal 1.000;
4. evenementen waarbij onversterkt geluid of stemgeluid centraal staan, zoals zang-, dans- en toneelvoorstellingen, manifestaties, toespraken zijn niet toegestaan.
5.3. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wonen respectievelijk op de percelen Gapersweg 4, Geldersedijk 41 en Gapersweg 6. De afstand tussen deze percelen en de gronden waaraan in het plan de bestemming "Sport" is toegekend en waarop ingevolge het plan een recreatiebaan is toegestaan, bedraagt minimaal 150 m. De afstand van de percelen tot de gronden met de bestemming "Groen" en de aanduiding "park", waarop een hondenschool mag worden gerealiseerd, bedraagt minimaal 53 m.
Uit de plantoelichting blijkt dat de raad de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden heeft bezien aan de hand van de VNG-brochure. Daarover staat in de plantoelichting dat voor hondendressuurterreinen een richtafstand van 50 m en voor de recreatiebaan, die wat betreft hinder gelijk te stellen is aan een tennisbaan met verlichting, eveneens een richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk moet worden aangehouden. Aan deze afstanden wordt voldaan, aldus de plantoelichting. Dit is door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niet inhoudelijk betwist. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding om [appellant sub 2] te volgen in zijn betoog dat vanwege het rustige karakter van de omgeving een grotere afstand dan 50 m zou moeten worden aangehouden, aangezien in de VNG-brochure staat dat de richtafstanden zijn afgestemd op een omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Volgens de VNG-brochure is een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied. Gelet op het voorgaande heeft de raad de omgeving van het plangebied op een juiste wijze gekarakteriseerd.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de richtafstanden uit de VNG-brochure niet onverkort kunnen worden toegepast omdat door de aanwezigheid van de verhoogde spoorlijn reflectie van het geluid plaatsvindt, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hierdoor een zodanig versterkend effect zal optreden dat ter plaatse van zijn woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is, in aanmerking genomen de afstand van zijn woning tot de spoorlijn van ongeveer 270 m.
Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 2] dat de raad meer gewicht had moeten toekennen aan de aantasting van zijn privacy en uitzicht als gevolg van het plan, overweegt de Afdeling dat de raad gemotiveerd heeft gesteld dat het plan niet tot een onevenredige aantasting van de privacy en het uitzicht van [appellant sub 2] leidt. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanwege het belang van [appellant sub 2] bij het behoud van zijn privacy en uitzicht het plan niet heeft kunnen vaststellen.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende draagkrachtig gemotiveerd dat de in het plan voorziene recreatiebaan en hondenschool niet tot onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden zullen leiden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ingevolge artikel 5, lid 5.3, van de planregels diverse beperkingen zijn gesteld aan het gebruik van de gronden met de bestemming "Sport" in verband met het voorkomen van geluidsoverlast en dat niet aannemelijk is gemaakt dat deze beperkingen daartoe niet toereikend zijn. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om [appellant sub 1] en [appellant sub 2] te volgen in hun betoog dat de raad akoestisch onderzoek naar de gevolgen van het plan had moeten verrichten.
De betogen falen.
5.4. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] dat het toestaan van extensief dagrecreatief medegebruik op de gronden met de bestemming "Agrarisch" tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat zal leiden, overweegt de Afdeling dat, gelet op de beperkte ruimtelijke uitstraling van de activiteiten die daar ingevolge artikel 1, lid 1.23, van de planregels onder worden verstaan, geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat van dit gebruik niet zodanige overlast valt te verwachten dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] hierdoor onaanvaardbaar wordt aangetast.
Het betoog faalt.
Verkeer en parkeren
6. [appellant sub 2] en [appellanten sub 4] betogen dat in het plan in onvoldoende parkeergelegenheid is voorzien, zowel voor reguliere bezoekers van de recreatiebaan en de hondenschool als voor bezoekers van evenementen.
[appellanten sub 4] betogen voorts dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of de bestaande wegcapaciteit toereikend is voor de verkeerstoename als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen, te meer nu ter plaatse van de bestemming "Sport" ook evenementen zijn toegestaan. Zij vrezen dat op de parallelweg van de Geldersedijk verkeersonveilige situaties ontstaan.
6.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder d, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" bestemd voor een parkeerterrein.
Ingevolge lid 4.3, voor zover van belang, is het aantal parkeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" minimaal 40.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder f, zijn de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd voor een aantal functies, met daaraan ondergeschikt nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, wegen en paden, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder b, zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor parkeervoorzieningen.
6.2. Met betrekking tot de in het plan voorziene parkeergelegenheid overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft zich in de plantoelichting op het standpunt gesteld dat de verkeersgeneratie van de in het plan voorziene ijsbaan maximaal 75 motorvoertuigen per etmaal bedraagt en dat dit tot een parkeerbehoefte van ongeveer 40 motorvoertuigen per etmaal leidt. Volgens de raad is dat getal ruim genomen, aangezien de gegevens zijn bepaald aan de hand van een kunstijsbaan en het plan op een buitenijsbaan ziet. Gelet hierop wordt met de in artikel 4, lid 4.3, van de planregels neergelegde verplichting om minimaal 40 parkeerplaatsen te realiseren in voldoende parkeergelegenheid voor zowel de recreatiebaan als de hondenschool voorzien, aldus de raad. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij bij zijn berekening van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen heeft betrokken dat de bezoekers van de recreatiebaan en de hondenschool niet allemaal tegelijkertijd aanwezig zullen zijn. Met betrekking tot de parkeergelegenheid voor de in het plan voorziene evenementen heeft de raad verder toegelicht dat deze evenementen vanwege het kleinschalige karakter ervan voornamelijk bezoekers uit Hattem zelf zullen trekken, waarvan een aanzienlijk deel te voet of met de fiets zal komen. Het kleinschalige karakter van evenementen is geborgd in de planregels, aangezien daarin is bepaald dat het aantal bezoekers per evenement maximaal 1000 bedraagt. Indien de parkeercapaciteit desondanks ontoereikend zou blijken te zijn, vanwege regulier gebruik of vanwege evenementen, is het volgens de raad mogelijk en toegestaan om in het plangebied meer parkeergelegenheid te realiseren dan thans is voorzien. In dat verband heeft hij erop gewezen dat ook op gronden met de bestemmingen "Sport" en "Verkeer" parkeervoorzieningen mogen worden aangelegd en dat het plandeel met de bestemming "Groen" en de aanduiding "parkeerterrein" ruimte biedt om ongeveer 100 parkeerplaatsen te realiseren. Deze stelling van de raad is door appellanten niet gemotiveerd weersproken. Onder voornoemde omstandigheden en in aanmerking genomen dat de gemeente de gronden waarop parkeervoorzieningen zijn toegestaan in eigendom heeft, ziet de Afdeling geen aanleiding om [appellant sub 2] en [appellanten sub 4] te volgen in hun betoog dat de parkeercapaciteit in het plangebied zodanig ontoereikend is dat effectuering van de in het plan voorziene ontwikkelingen tot parkeeroverlast zal leiden.
De betogen falen.
6.3. Met betrekking tot het betoog van [appellanten sub 4] dat door de verkeerstoename als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen verkeersonveilige situaties ontstaan overweegt de Afdeling als volgt. Niet in geschil is dat de verkeersintensiteit op de parallelweg langs de Geldersedijk door de verwezenlijking van de in het plan voorziene ontwikkelingen toeneemt, nu de parallelweg in de huidige situatie uitsluitend voorziet in de ontsluiting van de woningen aan de Geldersedijk en de Gapersweg. Zoals onder 6.2 is weergegeven, stelt de raad zich op het standpunt dat regulier gebruik van de ijsbaan een verkeersgeneratie van maximaal 75 motorvoertuigen per etmaal tot gevolg heeft en dat in het geval van evenementen een aanzienlijk deel van de bezoekers te voet of met de fiets zal komen. Voorts stelt de raad dat het verkeer van en naar de hondenschool reeds in het gebied aanwezig is. In hetgeen [appellanten sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van een onjuiste inschatting van de verwachte verkeerstoename is uitgegaan.
In het memo "Notitie verkeersmaatregelen parallelweg Geldersedijk" van adviesbureau Rho van 13 mei 2015, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, staat dat de als gevolg van het plan verwachte verkeersintensiteit in voldoende mate afgewikkeld kan worden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de gevolgen van de verwachte verkeerstoename onvoldoende heeft onderzocht. Voorts heeft de raad onweersproken gesteld dat de verkeersveiligheid niet wordt aangetast doordat een alternatieve fietsroute wordt gerealiseerd en dat hij indien nodig ook andere maatregelen kan treffen om de verkeersveiligheid te verhogen, zodat de Afdeling evenmin aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersveiligheid door de in het plan voorziene ontwikkelingen niet in het geding komt.
Het betoog faalt.
Natura 2000
7. [appellant sub 3] en de Stichting betogen dat het onderzoek naar de effecten van de in het plan voorziene ontwikkelingen op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden gebreken vertoont en dat niet is uitgesloten dat door het plan significante gevolgen optreden. Daartoe voeren zij aan dat in het onderzoek naar de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden is uitgegaan van te weinig voertuigbewegingen en dat de raad niet op basis van de conclusie in de voortoets - dat van de bijdrage van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in de omgeving van het plangebied geen significante effecten te verwachten zijn - kon afzien van het opstellen van een passende beoordeling. Gelet hierop had niet alleen een passende beoordeling, maar op grond van artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet milieubeheer ook een plan-MER moeten worden gemaakt, aldus [appellant sub 3] en de Stichting.
7.1. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die ter zake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.
Ingevolge artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt een milieueffectrapport gemaakt bij de voorbereiding van een op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te stellen plan waarvoor, in verband met een daarin opgenomen activiteit, een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998.
7.2. Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied "Rijntakken" (deelgebied Uiterwaarden IJssel). Op ongeveer 2 km afstand, aan de andere kant van Hattem, ligt het Natura 2000-gebied "De Veluwe". De raad heeft de gevolgen van de in het plan voorziene ontwikkelingen op deze Natura 2000-gebieden onderzocht. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Hattem, Uitloopgebied Assenrade - Voortoets Natuurbeschermingswet 1998" van 15 januari 2015 (hierna: de voortoets) en in het memo "Aanvulling voortoets Uitloopgebied Assenrade" van 21 mei 2015 (hierna: de aanvullende voortoets). In de voortoets worden de instandhoudingsdoelstellingen van de gebieden en de ligging van de stikstofgevoelige habitattypen in de omgeving van het plangebied weergegeven. In de aanvullende voortoets zijn de uitkomsten van een berekening van de stikstofdepositie op de betreffende habitattypen neergelegd.
7.3. Zoals hiervoor onder 6.3 is overwogen, is de raad naar het oordeel van de Afdeling van een juiste inschatting van de verwachte verkeerstoename uitgegaan. In de aanvullende voortoets is geconcludeerd dat de stikstofdepositie die deze verkeerstoename zal veroorzaken een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen vormt, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten optreden en zeker geen sprake is van significante negatieve gevolgen, waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de gebieden "Rijntakken" en "De Veluwe" in gevaar zouden kunnen komen. Gelet op het voorgaande, en in aanmerking genomen dat [appellant sub 3] en de Stichting geen gegevens hebben overgelegd die desondanks zouden kunnen wijzen op relevante gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden, is de Afdeling van oordeel dat de raad ervan uit heeft mogen gaan dat significante negatieve effecten van het plan op de Natura 2000-gebieden "Rijntakken" en "De Veluwe" zijn uitgesloten. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding om [appellant sub 3] en de Stichting te volgen in hun stelling dat een passende beoordeling van de gevolgen voor deze Natura 2000-gebieden en een plan-MER hadden moeten worden gemaakt.
Het betoog faalt.
7.4. Aangezien de Afdeling van oordeel is dat deze beroepsgrond, die mede is ingediend door [appellant sub 3], faalt, ziet de Afdeling geen reden om zich uit te spreken over de vraag of artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht in zoverre aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou hebben gestaan.
Flora- en faunawet
8. [appellanten sub 4] betogen dat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, nu in het plangebied een steenuil voorkomt en deze soort op de Rode Lijst staat. Volgens [appellanten sub 4] stelt de raad zich ten onrechte op het standpunt dat voor de ingrepen in het uitloopgebied al een ontheffing is verleend.
8.1. De Afdeling stelt voorop dat de vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden of al is verleend, in beginsel pas aan de orde komen in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Tijdens de voorbereiding van het plan is in verband met de aanwezigheid van beschermde soorten, waaronder de steenuil, een veldinventarisatie verricht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Veldinventarisatie beschermde soorten ter plaatse van en direct rond uitloopgebied Assenrade" van Adviesbureau Mertens van juni 2015 (hierna: het ecologisch rapport), dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. In dat ecologisch rapport staat dat de steenuil in het uitloopgebied voorkomt. Voorts staat in het ecologisch rapport dat voor de ontwikkeling van de woonwijk Assenrade in 2013 een ontheffing van de bepalingen van de Ffw in verband met de aanwezigheid van de steenuil is verleend. Bij de ontheffingsaanvraag is een schetsplan voor het uitloopgebied "Assenrade" overgelegd, en is de inrichting van een deel van dit uitloopgebied als compenserende maatregel in verband met de ontheffing aangegeven. Het plan voorziet in deze inrichting. Aldus staat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg, aldus het ecologisch rapport. [appellanten sub 4] hebben de conclusies uit het ecologisch rapport niet met gegevens onderbouwd betwist. Gelet hierop, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog faalt.
Ladder voor duurzame verstedelijking
9. [appellant sub 3] en de Stichting betogen dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) van toepassing is op het plan, omdat de voorziene recreatiebaan is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Volgens [appellant sub 3] en de Stichting heeft de raad niet onderzocht en in de plantoelichting aangetoond dat een regionale behoefte aan de ontwikkelingen bestaat, en of deze niet binnen bestaand stedelijk gebied konden worden voorzien. [appellanten sub 4] betogen voorts dat alleen de behoefte aan een buitenijsbaan, en niet de behoefte aan een permanent verharde recreatiebaan is onderzocht.
9.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet een toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
9.2. In de plantoelichting is een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Met betrekking tot de vraag of aan de voorziene recreatiebaan actuele regionale behoefte bestaat, staat in de toelichting dat het plan in de verplaatsing van een bestaande ijsbaan voorziet, omdat ter plaatse van de huidige locatie nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien. Daarnaast staat vermeld dat de mogelijkheden worden uitgebreid tot een verharde recreatiebaan en multifunctioneel ruimtegebruik mogelijk wordt gemaakt, zodat de recreatiebaan ook aantrekkelijk zal zijn voor mensen buiten Hattem. Naar het oordeel van de Afdeling is hiermee in de plantoelichting toereikend beschreven dat de voorziene recreatiebaan in een actuele regionale behoefte voorziet. Voorts staat in de plantoelichting dat in bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is, andere locaties die zijn verkend ongeschikt zijn gebleken, en het plangebied goed wordt ontsloten. Voor zover de recreatiebaan al kan worden aangemerkt als een andere stedelijke voorziening in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, mist gelet op het vorenstaande zowel het betoog van [appellant sub 3] en de Stichting dat in de plantoelichting niet is beschreven dat een actuele regionale behoefte bestaat als het betoog van [appellanten sub 4] dat alleen de behoefte aan een buitenijsbaan is aangetoond, feitelijke grondslag.
De betogen falen.
Inlassen zienswijzen
10. [appellant sub 1] heeft verzocht zijn zienswijzen als herhaald en ingelast te beschouwen.
10.1. In de Reactienota zienswijzen is ingegaan op de zienswijze van [appellant sub 1]. Afgezien van wat hiervoor aan de orde is geweest heeft [appellant sub 1] in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van zijn zienswijze in het bestreden besluit onvoldoende of onjuist zou zijn.
Conclusie en proceskosten
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Koeman w.g. Plambeck
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016
159-820.