ECLI:NL:RVS:2016:861

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
201505979/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag beëindiging en terugvordering door Belastingdienst/Toeslagen, geschil over onroerende zaak op woonboot

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 19 juni 2015 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 16 april 2014 besloten om de huurtoeslag van [appellante] per 1 januari 2013 te beëindigen en de uitbetaalde voorschotten terug te vorderen. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat de woonruimte van [appellante] op een woonboot niet als onroerende zaak kon worden aangemerkt, omdat deze niet duurzaam met de grond was verenigd. [appellante] betoogde echter dat haar appartement, dat op een speciaal voor deze locatie ontwikkeld appartementencomplex was gebouwd, wel degelijk als onroerende zaak moest worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 februari 2016 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellante] als de Belastingdienst/Toeslagen aanwezig waren. De Afdeling oordeelde dat het appartement van [appellante] duurzaam aan de plaats gebonden was en dat het complex bestemd was om op die plaats te blijven. Hierdoor werd het appartement als een woning in de zin van de Wet op de huurtoeslag aangemerkt, wat betekent dat [appellante] recht had op huurtoeslag. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het hoger beroep gegrond werd verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van [appellante].

Uitspraak

201505979/1/A2.
Datum uitspraak: 30 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2015 in zaak nr. 14/8627 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] per 1 januari 2013 beëindigd en de aan haar uitbetaalde voorschotten huurtoeslag teruggevorderd.
Bij besluit van 24 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. A. Rhijnsburger, advocaat te Rotterdam en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellante] huurde in 2013 een appartement in Rotterdam. Zij heeft hiervoor huurtoeslag aangevraagd en ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen is hier evenwel van teruggekomen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [appellante] woonruimte huurt die geen woning in de zin van artikel 1, aanhef en onder j (thans: k), van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is. De woonruimte bevindt zich op een woonboot, die niet als onroerende zaak in de zin van artikel 7:233, van het Burgerlijk wetboek (hierna: het BW) kan worden aangemerkt, omdat deze niet duurzaam met de grond is verenigd, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Het hogerberoepschrift
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat wel degelijk sprake is van een onroerende zaak. De waterwoning betreft immers een stalen karkas met betonconstructie waarvan de bak rust op de bodem van de Kreeksehaven, waardoor van drijven geen sprake kan zijn. Het karkas met beton is ook nog eens verankerd aan spudpalen, die onroerend zijn verbonden met de onderliggende grond. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het niet van belang is of sprake is van een onroerende zaak, maar vooral of sprake is van een bouwwerk. Zij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014 in zaak nr. 201306684/1/A1.
De regelgeving
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j (thans: k), van de Wht wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder woning, een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning.
Ingevolge artikel 3:3, eerste lid, van het BW zijn onroerend de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.
Ingevolge het tweede lid zijn roerend alle zaken die niet onroerend zijn.
Ingevolge artikel 7:233 van het BW wordt onder woonruimte verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige dan wel niet zelfstandige woning is verhuurd, dan wel een woonwagen of een standplaats, alsmede de onroerende aanhorigheden.
Beoordeling van het hogerberoepschrift
2.2. Uit artikel 1, aanhef en onder j (thans: k), van de Wht vloeit voort dat alleen een gebouwde onroerende zaak als woning kan worden aangemerkt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II, 2006/07, 30 811, nr. 3, blz. 1-3) blijkt dat de wetgever daarmee bewust heeft aangesloten bij de definitie van woonruimte in artikel 7:233 van het BW en dat het niet de bedoeling is huurtoeslag mogelijk te maken "voor woonschepen die verplaatst kunnen worden en dus roerend zijn". Voor de toetsingsmaatstaven van het criterium gebouwde onroerende zaak wordt daarbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 1997, NJ 1998, 97 (Portacabin). Daaruit volgt dat bij de beantwoording van de vraag of een gebouw duurzaam met de grond is verenigd als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, van het BW, en daarmee onroerend is in de zin van die bepaling, als maatstaf geldt dat het gebouw naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, gelet ook op de bedoeling van de bouwer, voor zover deze naar buiten kenbaar is. Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2010 in zaak nr. 07/13305 (ECLI:NL:HR:2010:BK9136; www.rechtspraak.nl), volgt dat een verbinding tussen een schip, zijnde een zaak die blijkens zijn constructie bestemd is om te drijven en drijft, en de onder dat schip gelegen bodem, die toelaat dat het schip met de waterstand meebeweegt, niet met zich brengt dat het schip met de bodem is verenigd in de zin van artikel 3:3, eerste lid, van het BW.
2.3. Gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting gaat de Afdeling bij de beoordeling uit van de volgende feiten, die niet meer in geschil zijn.
[appellante] huurt een appartement in een appartementencomplex dat bestaat uit tien appartementen. Dit complex is gebouwd op een bak van staal en beton aan de Kreeksehaven te Rotterdam, is speciaal voor deze locatie ontwikkeld en ter plaatse afgebouwd. Het complex is bestemd om duurzaam op deze plaats te blijven en is verankerd aan spudpalen. Er is een vaste aansluiting voor voorzieningen voor elektriciteit en water. De bak rust op de bodem van de Kreeksehaven en kan niet naar de zijkanten bewegen. Met spudpalen is voorzien in de mogelijkheid voor verticaal bewegen van de constructie langs de in de grond verankerde palen, maar op grond van het verhandelde ter zitting gaat de Afdeling ervan uit dat deze voorziening enkel is getroffen voor uitzonderlijke situaties die zich in de praktijk nooit hebben voorgedaan.
2.4. De Afdeling begrijpt het betoog van de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting van de Afdeling aldus, dat het appartement van [appellante] als woning was aangemerkt, als er geen mogelijkheid was geweest verticaal met de waterstand mee te bewegen.
2.5. Gelet op de omstandigheden als hiervoor vermeld, is het complex waarin het appartement van [appellante] zich bevindt bestemd om duurzaam op de plaats te blijven en is het duurzaam aan die plaats gebonden. Het appartement van [appellante] moet daarom als een op het water gebouwde onroerende zaak worden aangemerkt. Het voorgaande brengt mee dat de woonruimte van [appellante] een woning is in de zin van artikel 11, eerste lid, in verbinding met artikel 1, aanhef en onder j, van de Wht, waarvoor huurtoeslag kan worden toegekend. De rechtbank heeft dit niet onderkend en derhalve ten onrechte geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] over 2013 terecht heeft beëindigd en teruggevorderd.
Het betoog slaagt.
Conclusie
3. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen [appellante] overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 november 2014 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De Belastingdienst/Toeslagen dient opnieuw op het bezwaar van [appellante] te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
4. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
5. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2015 in zaak nr. 14/8627;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 24 november 2014;
V. bepaalt dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.488,00 (zegge: veertienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Dokkum
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016
480.