201505975/1/A2.
Datum uitspraak: 30 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2015 in zaak nr. 15/1103 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2014 heeft het college de aan [appellant] in het kader van de Subsidieregeling Demontage en Vervanging Personen- en Bestelauto’s (hierna: de Subsidieregeling) verleende subsidie vastgesteld op € 1.500,00.
Bij besluit van 4 februari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Wassenburg en A. Popov, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellant] heeft op 10 augustus 2014 een subsidie aangevraagd op grond van de Subsidieregeling voor de sloop van de auto met kenteken [A] en de aanschaf van een vervangende auto.
Bij besluit van 29 augustus 2014 heeft het college de subsidie verleend voor een bedrag van € 3.000,00.
Op 29 september 2014 heeft [appellant] het college verzocht om vaststelling van de subsidie, waarna de in het procesverloop vermelde besluitvorming is gevolgd.
Besluitvorming
2. Het college heeft aan de lagere vaststelling van de subsidie op € 1.500,00, in plaats van € 3.000,00, ten grondslag gelegd dat voor dezelfde vervangende auto met kenteken [B] reeds op 13 november 2013 subsidie is vastgesteld.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de subsidie ten onrechte op een bedrag van € 1.500,00 heeft vastgesteld. Hij voert, evenals hij in bezwaar en beroep heeft gedaan, daartoe aan dat hij op grond van de Subsidieregeling vier keer subsidie kan krijgen voor de demontage van maximaal vier verschillende auto’s. Uit de Subsidieregeling volgt niet dat hij voor elke gesloopte auto een nieuwe auto dient te kopen. Er is geen enkele reden om de subsidie lager vast te stellen, aldus [appellant].
3.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college de subsidie had moeten vaststellen op € 3.000,00, zijnde het subsidiebedrag voor de demontage en vervanging van de oude auto, of dat het college de subsidie heeft kunnen vaststellen op € 1.500,00, zijnde het subsidiebedrag voor alleen de demontage van de oude auto. Voor de beantwoording van die vraag is doorslaggevend of de Subsidieregeling het mogelijk maakt dat dezelfde auto kan dienen als vervangende auto voor meerdere te demonteren auto’s van dezelfde aanvrager. Daarvoor is het bepaalde in artikel 8 van de Subsidieregeling van belang.
Wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Subsidieregeling kan subsidie worden verstrekt voor de demontage van een personen- of bestelauto, met een Nederlands kenteken, die door degene op wiens naam het kenteken is gesteld wordt vervangen door een personen- of bestelauto als bedoeld in artikel 9 van de Subsidieregeling, met een Nederlands kenteken, waarvoor de schriftelijke koopovereenkomst is afgesloten na de inwerkingtreding van deze regeling en het kenteken van de vervangende auto blijkens het kentekenregister van de RDW tenminste één maand en vanaf 1 juli 2013 op naam staat van de aanvrager.
Ingevolge het derde lid wordt per te demonteren auto slechts eenmaal subsidie verstrekt.
Ingevolge het vierde lid wordt per aanvrager maximaal voor vier auto’s subsidie verstrekt.
Oordeel van de Afdeling
5. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat [appellant] niet heeft voldaan aan het vereiste van artikel 8, eerste lid, van de Subsidieregeling dat een gedemonteerde auto moet worden vervangen door een personen- of bestelauto als bedoeld in artikel 9 van de Subsidieregeling. Uit de systematiek van de Subsidieregeling volgt dat een vervangende auto slechts eenmaal kan dienen ter vervanging van een gedemonteerde auto. De door [appellant] voorgestane uitleg is, anders dan hij betoogt, niet in overeenstemming met het doel en de strekking van de Subsidieregeling, maar juist in strijd daarmee, omdat daarbij onvoldoende betekenis wordt toegekend aan het onderscheid dat in de artikelen 7 en 8 van de Subsidieregeling wordt gemaakt tussen een auto die wel en een auto die niet wordt vervangen en de daarbij behorende verschillende subsidiebedragen. Indien dezelfde auto meerdere malen kan dienen als vervangende auto in de zin van artikel 8, wordt daarmee, naar het college terecht heeft benadrukt, in wezen dezelfde activiteit meerdere malen gesubsidieerd. Nu vaststaat dat de auto met kenteken [B] die als vervangende auto in de aanvraag om subsidievaststelling is opgegeven reeds voor een eerdere subsidievaststelling als vervangende auto heeft gediend, heeft het college in overeenstemming met de Subsidieregeling de subsidie kunnen vaststellen op € 1.500,00.
Conclusie
6. Het betoog van [appellant] faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Kramer w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016
18-809.