201505336/1/A2.
Datum uitspraak: 30 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 mei 2015 in zaak nr. 14/4488 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] voor het jaar 2011 een voorschot huurtoeslag van € 3.211,00 toegekend.
Bij besluit van 7 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende huurtoeslag voor het jaar 2011 definitief vastgesteld op nihil en het reeds betaalde voorschot van € 3.211,00 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 3 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2016, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft voor het jaar 2011 huurtoeslag aangevraagd. Om in aanmerking te komen voor huurtoeslag mag het inkomen van de aanvrager niet boven een in artikel 14 van de Wet op de huurtoeslag bepaalde grens liggen.
Bij het besluit van 24 december 2010 is de Belastingdienst/Toeslagen uitgegaan van een geschat inkomen van [appellant] in 2011 van € 14.266,00. Op basis daarvan is hem het voorschot huurtoeslag van € 3.211,00 toegekend. Bij het besluit van 7 december 2012 is de Belastingdienst/Toeslagen uitgegaan van een inkomen in 2011 van € 32.455,00. Dit inkomen ligt boven de wettelijke grens om voor huurtoeslag in aanmerking te komen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarom het reeds aan [appellant] betaalde voorschot van hem teruggevorderd.
[appellant] heeft op 21 augustus 2014 schriftelijk bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 december 2012. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn voor het maken van bezwaar is ontvangen en de te late indiening van het bezwaarschrift niet verschoonbaar is.
2. De reden dat het inkomen van [appellant] in 2011 achteraf hoger bleek te zijn dan geschat, is dat hij een nabetaling van een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en een nabetaling van een invaliditeitspensioen heeft ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in deze procedure te kennen gegeven dat artikel 2b van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: het Bht) de mogelijkheid biedt om op verzoek dergelijke bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing te laten voor de huurtoeslag. In artikel 2c van het Bht is bepaald dat dat verzoek kan worden gedaan tot het tijdstip dat de toekenning van de huurtoeslag over het desbetreffende berekeningsjaar onherroepelijk is geworden.
[appellant] heeft op 24 december 2014 schriftelijk een dergelijk verzoek ingediend. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen was het besluit van 7 december 2012 op dat moment reeds onherroepelijk, omdat [appellant] daartegen niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dat verzoek daarom niet inhoudelijk behandeld.
3. Niet in geschil is dat het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 7 december 2012 na afloop van de wettelijke termijn van zes weken door de Belastingdienst/Toeslagen is ontvangen. In deze procedure ligt de vraag voor of de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, zodat dat bezwaar niet-ontvankelijk is.
Het antwoord op die vraag is tevens van belang voor het door [appellant] gedane verzoek op grond van artikel 2b van het Bht. Als het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 7 december 2012 ontvankelijk is, is dat besluit niet onherroepelijk geworden en zal de Belastingdienst/Toeslagen dat verzoek alsnog inhoudelijk moeten behandelen. De vraag of dat verzoek moet worden ingewilligd, ligt in deze procedure niet voor.
4. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen in hetgeen [appellant] als reden voor de te late indiening van het bezwaarschrift naar voren heeft gebracht, namelijk dat hij door de Belastingdienst/Toeslagen onjuist is voorgelicht en tevens tweemaal is opgenomen in het ziekenhuis, terecht geen grond heeft gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank met dit oordeel heeft miskend dat hij al vanaf december 2012 in contact is met de Belastingdienst/Toeslagen om ervoor te zorgen dat de nabetalingen niet worden meegeteld met het inkomen. Hij heeft daarvoor diverse malen gebeld met medewerkers van de Belastingtelefoon en is ook op gesprek geweest bij een medewerker van het belastingkantoor te Eindhoven. Hij heeft uiteenlopende en tegenstrijdige informatie gekregen van deze medewerkers, met het gevolg dat de termijnen voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 7 december 2012 en het indienen van een verzoek op grond van artikel 2b van het Bht zijn overschreden. Volgens [appellant] valt die overschrijding hem niet te verwijten.
Verder is de rechtbank te gemakkelijk voorbij gegaan aan het feit dat hij tweemaal met spoed in het ziekenhuis is opgenomen, aldus [appellant].
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 7 december 2012 uiterlijk op 18 januari 2013 had moeten worden ingediend. In artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Artikel 6:11 van de Awb is alleen van toepassing als de reden van verschoonbaarheid vóór afloop van de bezwaartermijn is ontstaan.
5.2. Uit de door [appellant] in hoger beroep overgelegde stukken blijkt niet dat hij in de periode tussen 7 december 2012 en 18 januari 2013 in een ziekenhuis was opgenomen. De eerste opname dateert van 25 april 2013. Reeds daarom zijn de door [appellant] gestelde ziekenhuisopnames geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Of de rechtbank in navolging van de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft overwogen dat [appellant] een zaakwaarnemer had kunnen inschakelen voor het maken van bezwaar toen hij in het ziekenhuis lag, kan daarom in het midden blijven.
5.3. De afspraak met de medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen op het kantoor in Eindhoven heeft plaatsgevonden in augustus 2014 en derhalve eveneens na afloop van de bezwaartermijn. Die afspraak vormt daarom evenmin aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
5.4. In hoger beroep heeft [appellant] ter staving van zijn stelling dat hij naar aanleiding van het besluit van 7 december 2012 telefonisch contact heeft opgenomen met de Belastingdienst/Toeslagen specificaties van zijn telecomprovider overgelegd. De meeste specificaties zien op de periode na 18 januari 2013 en zijn reeds om die reden voor deze zaak niet van belang. Op de specificatie van 12 januari 2013 is vermeld dat tot en met 31 december 2012 drie keer met een 0800-nummer is gebeld, in totaal 9:55 minuten. Daarbij is echter niet vermeld welk nummer dat was of welke nummers dat waren, zodat daaruit niet zonder meer volgt dat [appellant] de Belastingdienst/Toeslagen heeft gebeld.
De Afdeling ziet om de volgende redenen geen aanleiding [appellant] in de gelegenheid te stellen nader te bewijzen dat hij vóór 18 januari 2013 met de Belastingdienst/Toeslagen heeft gebeld. In het besluit van 7 december 2012 is duidelijk vermeld dat [appellant], indien hij het niet eens is met dat besluit, binnen zes weken na dagtekening daarvan schriftelijk bezwaar kan maken. Aangezien [appellant] het niet eens was met de terugvordering van het voorschot huurtoeslag van € 3.211,00 had hij redelijkerwijs moeten begrijpen dat hij binnen zes weken schriftelijk bezwaar tegen dat besluit diende te maken. Dat hij, naar hij stelt, in plaats daarvan de Belastingdienst/Toeslagen heeft gebeld en daarbij onjuiste informatie zou hebben gekregen, dient daarom voor zijn risico te blijven. Daarbij komt dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, de inhoud van eventuele gevoerde telefoongesprekken niet is te achterhalen. De gestelde telefoongesprekken zijn derhalve ook geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
5.5. De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellant] op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt. Dat brengt mee dat het verzoek van [appellant] op grond van artikel 2b van het Bht om de nabetalingen buiten beschouwing te laten door de Belastingdienst/Toeslagen terecht niet in behandeling is genomen, omdat het besluit van 7 december 2012 ten tijde van dat verzoek onherroepelijk was.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016
611.