ECLI:NL:RVS:2016:810

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
201600406/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan horeca in Wijlre

Op 15 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan voor horeca-activiteiten in Wijlre. Het bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Gulpen-Wittem op 26 november 2015, voorziet in de legalisatie van bestaande horeca-activiteiten op een specifiek perceel. Verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], die in de nabijheid van het plangebied wonen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzochten om schorsing van het plan om onomkeerbare gevolgen te voorkomen. Zij vreesden ernstige overlast door de horeca-activiteiten, vooral in de lente- en zomerperiode, en verwezen naar een akoestisch rapport dat hun zorgen onderbouwde.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 maart 2016, waarbij beide verzoekers bijgestaan werden door hun advocaat, mr. C. Lubben. De raad van de gemeente Gulpen-Wittem was vertegenwoordigd door mr. E.J.J.P. Engels en anderen. De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij concludeerde dat de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet tot onomkeerbare situaties leidt, aangezien de exploitatievergunning pas kan worden verleend als het plan in werking treedt en dit niet betekent dat de horeca-activiteiten planologisch zijn toegelaten.

De voorzieningenrechter oordeelde verder dat, hoewel er mogelijk overlast kan optreden, niet is aangetoond dat deze overlast zo ernstig is dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden toegewezen. Het verzoek werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de belangen van de verzoekers en de noodzaak om de bodemprocedure af te wachten.

Uitspraak

201600406/2/R1.
Datum uitspraak: 15 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem,
en
de raad van de gemeente Gulpen-Wittem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2015 heeft de raad [van de gemeente Gulpen-Wittem] het bestemmingsplan "[locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 maart 2016, waar [verzoeker A] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. C. Lubben, advocaat te Zoetermeer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.J.J.P. Engels, A. Huijnen en E. Haagmans zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [belanghebbende], bijgestaan door drs. S.J. van de Venne, mr. P.H.J. Soogelee en J.L.J. Martens.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de legalisatie van bestaande horeca-activiteiten op het perceel aan de [locatie 1].
3. [verzoeker A] en [verzoeker B] wonen in de nabijheid van het plangebied aan de [locatie 2] en de [locatie 3]. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan en betogen dat het plan hun woon- en leefklimaat ernstig zal aantasten. [verzoeker A] en [verzoeker B] verzoeken om schorsing van het plan teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen. In dit verband wijzen zij erop dat na de inwerkingtreding van het plan een exploitatievergunning zal worden verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV). Daarnaast betogen [verzoeker A] en [verzoeker B] dat het plan moet worden geschorst, omdat zij grote overlast vrezen ten gevolge van de horeca-activiteiten in de lente- en zomerperiode. Zij betogen dat deze activiteiten leiden tot ernstige geluidoverlast. [verzoeker A] en [verzoeker B] verwijzen in dit verband naar het in opdracht van hen door Peutz B.V. opgestelde rapport "Bestemmingsplan [locatie 1] te Wijlre second opinion op akoestisch onderzoek" van 26 januari 2016 (hierna: het rapport van Peutz).
4. De gronden in het plangebied zijn bestemd voor horeca.
Ingevolge artikel 1, lid 1.35, van de planregels wordt onder horeca verstaan een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren, op de begane grond, die ter plaatse dienen te worden genuttigd. Daaronder worden onder andere begrepen: automatiek, broodjeszaak, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, tearoom, traiteur, bistro, snackbar, cafetaria en restaurant.
5. Ter zitting is komen vast te staan dat het plan niet voorziet in nieuwe bouwmogelijkheden. Met het plan wordt het reeds bestaande gebruik van de percelen voor horeca gelegaliseerd. Zoals verzoekers naar voren hebben gebracht is voor deze activiteiten op grond van de APV een exploitatievergunning vereist. Eén van de vereisten op grond van de APV is dat het gebruik planologisch moet zijn toegelaten. Als het plan in werking treedt, zal de exploitatievergunning kunnen worden verleend. In zoverre is er dus sprake van een verband tussen de inwerkingtreding van het plan en de exploitatievergunning. Deze omstandigheid brengt evenwel niet met zich dat de inwerkingtreding van het plan tot een onomkeerbare situatie leidt. De exploitatievergunning heeft immers niet tot gevolg dat de horeca-activiteiten in planologisch opzicht zijn toegelaten als het plan niet in stand kan blijven. Indien het plan in de bodemprocedure wordt vernietigd, kan handhavend worden opgetreden tegen de activiteiten, voor zover deze in strijd zijn met het voorgaande plan. In zoverre is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een spoedeisend belang.
6. Met betrekking tot de gevreesde overlast overweegt de voorzitter als volgt. Ten behoeve van het plan is door Aelmans Ruimtelijke Ordening en Milieu B.V. onderzoek verricht naar de akoestische gevolgen van het plan. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek [locatie 1] te Wijlre" van 18 september 2015. In dit akoestisch onderzoek staat vermeld dat de geluidbelasting ten gevolge van de horeca-activiteiten op de woning van [verzoeker A] 50 dB(A) per etmaal zal bedragen. Deze geluidbelasting op de woning van [verzoeker B] bedraagt volgens het akoestisch onderzoek 43 dB(A). De geluidbelasting ten gevolge van indirecte hinder bedraagt op de woningen van [verzoeker A] en [verzoeker B] 40 dB(A).
In het rapport van Peutz staat vermeld dat de geluidemissie ten gevolge van stemgeluid op het terras in het akoestisch onderzoek met 4 tot 9 dB(A) is onderschat. Daarnaast is volgens het rapport van Peutz in het akoestisch onderzoek van een te laag aantal verkeersbewegingen uitgegaan. Volgens Peutz is de geluidbelasting op de omliggende woningen daarom onderschat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, wat er ook zij van de conclusies uit het rapport van Peutz, hiermee niet aannemelijk is geworden dat de geluidbelasting ten gevolge van het plan dermate hoog is dat hieraan een groter gewicht dient te worden toegekend dan aan de belangen die zijn gemoeid met de inwerkingtreding van het plan. Niet is uitgesloten dat de inwerkingtreding van het plan leidt tot overlast, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat deze overlast dusdanig zal zijn dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
7. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Brand
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2016
575.