ECLI:NL:RVS:2016:808

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
201509516/1/A4 en 201509516/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de geschiktheid van locaties voor ondergrondse afvalcontainers in Haarlem

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 maart 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in een geschil tussen een appellant, wonend te Haarlem, en het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Het geschil betreft de aanwijzing van twee locaties (FP03 en FP07) voor ondergrondse afvalcontainers voor huishoudelijk restafval, die door het college zijn vastgesteld in een besluit van 20 mei 2015. De appellant is van mening dat deze locaties niet geschikt zijn en heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde op 18 november 2015.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 9 februari 2016, waar beide partijen aanwezig waren. De appellant betoogde dat de locaties niet voldoen aan de gestelde eisen, zoals de minimale afstand tot zijn woning en de mogelijke geluidoverlast. Hij stelde ook dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze te geven over de wijziging van het locatieplan. Het college daarentegen verdedigde de geschiktheid van de locaties en stelde dat aan de voorwaarden werd voldaan.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen concludeerde de voorzieningenrechter dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten dat de locaties FP03 en FP07 geschikt zijn voor de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainers. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

201509516/1/A4 en 201509516/2/A4.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Haarlem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2015 heeft het college, voor zover hier van belang, de locatienummers FP03 en FP07, die zijn gesitueerd ter plaatse van de kruising van het Floraplein ter hoogte van [locatie] met de Hazepaterslaan, aangewezen als locatie voor twee ondergrondse afvalcontainers voor huishoudelijk restafval.
Bij besluit van 18 november 2015 heeft het college het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 februari 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. C.B.B. Dohmen, mr. M. van der Riet-Franssen en P. Möllers, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Locatie FP03 is schuin voor de woning aan het [locatie] gesitueerd. Locatie FP07 is aan de zijkant van deze woning in de parkeerstrook van de Hazepaterslaan gelegen. [appellant] is woonachtig in de woning aan het [locatie]. Hij meent dat de locaties FP03 en FP07 niet geschikt zijn voor de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers. Volgens [appellant] is er een alternatieve locatie die beter voldoet.
3. [appellant] betoogt dat het besluit van 20 mei 2015 onzorgvuldig is genomen, omdat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen over de wijziging van het voorlopige locatieplan. [appellant] wijst erop dat in eerste instantie was beoogd dat in het plantsoen aan de Hazepaterslaan een ondergrondse afvalcontainer zou worden geplaatst. Nadat omwonenden tijdens een inloopavond hun bezwaren hebben geuit tegen deze locatie is besloten om twee afvalcontainers voor en naast de woning aan het [locatie] te plaatsen. Volgens [appellant] volgt uit de door het college bij het nemen van het besluit van 20 mei 2015 toegepaste nota "Procedure Invoering ondergrondse inzameling restafval" (hierna: de nota) dat hij voor het nemen van dit besluit van de wijziging van het voorlopige locatieplan op de hoogte had moeten worden gebracht.
3.1. Omwonenden zijn voorafgaand aan het nemen van het besluit van 20 mei 2015 niet op de hoogte gesteld van de wijziging van het voorlopige locatieplan. Op grond van de Awb was het college hiertoe ook niet verplicht. Daarnaast vloeit deze verplichting ook niet voort uit de door het college toegepaste nota. In deze nota is opgemerkt dat indien de reacties op het locatieplan aanleiding geven tot wijziging van dit plan, de bewoners van de op de containers aan te sluiten woningen hierover schriftelijk worden geïnformeerd. In de nota is niet bepaald op welke wijze dit schriftelijk informeren dient plaats te vinden. Nu omwonenden, waaronder [appellant], per brief op de hoogte zijn gebracht van het besluit van 20 mei 2015 zijn zij schriftelijk geïnformeerd over de wijziging van het locatieplan.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de locaties FP03 en FP07 niet geschikt zijn voor het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers. Hij voert hiertoe aan dat op deze locaties niet wordt voldaan aan de in de nota opgenomen voorwaarde dat de afstand tussen een woning en een afvalcontainer ten minste 5 m dient te zijn. Volgens [appellant] bedraagt de afstand tussen zijn woning en de aan de zijkant van zijn woning gelegen ondergrondse afvalcontainer 3,5 m. Daarnaast vreest [appellant] voor geluidoverlast. [appellant] stelt dat het college er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat zijn woning een monumentaal pand betreft waaraan geen geluidisolerende maatregelen getroffen kunnen worden. Voorts wijst [appellant] in dit verband op de in de omgeving van de locaties FP03 en FP07 gelegen school ‘Bos en Vaart’. Volgens [appellant] worden de containers op de route die de leerlingen moeten afleggen van en naar school geplaatst. Dit betekent volgens [appellant] dat de containers om gevaarlijke situaties te voorkomen slechts op een beperkt aantal momenten van de dag geleegd kunnen worden. Daarnaast maken leerlingen van deze school volgens [appellant] veel gebruik van het voor zijn woning geplaatste fietsenrek. Dit zal door de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer voor zijn woning deels komen te vervallen. Voorts zullen de leerlingen volgens [appellant] hinder ondervinden van onhygiënische situaties die worden veroorzaakt door het naast de ondergrondse afvalcontainers plaatsen van afvalzakken. Ook wijst [appellant] erop dat vanwege de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer in de parkeerstrook naast zijn woning een parkeerplek komt te vervallen. Volgens [appellant] is het college niet op de hoogte van de situatie ter plaatse. In het bestreden besluit wordt gesproken over het voorkomen van losse vuilniszakken door het plaatsen van de ondergrondse afvalcontainers. Volgens [appellant] zijn er vanwege de aanwezigheid van individuele containers echter geen losse vuilniszakken.
4.1. In de door het college bij het nemen van het besluit van 20 mei 2015 toegepaste nota zijn randvoorwaarden opgenomen waaraan een locatie voor het plaatsen van een ondergrondse afvalcontainer moet voldoen. Het college stelt zich op het standpunt dat de locaties FP03 en FP07 voldoen aan deze voorwaarden en daarom geschikt zijn voor de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainers.
Volgens het college voldoet locatie FP07 aan de in de nota opgenomen voorwaarde over de aan te houden afstand tussen afvalcontainers en woningen. In de nota is de voorwaarde opgenomen dat tussen een ondergrondse afvalcontainer en de voorzijde van een woning in ieder geval een minimumafstand van 3 m wordt gehanteerd. Voor andere zijden van een woning geldt dat de minimumafstand onder bepaalde omstandigheden minder dan drie meter kan bedragen. Volgens het college bedraagt de afstand tussen de woning van [appellant] en het midden van de aan de zijkant van deze woning gesitueerde afvalcontainer 5 m, zodat aan de afstandseis van de nota wordt voldaan.
Ook wat betreft het vervallen van parkeerruimte voldoet locatie FP07 volgens het college aan de in de nota hierover gestelde voorwaarde. In de nota is vermeld dat parkeermogelijkheden zoveel mogelijk behouden moeten blijven, maar dat dit niet altijd mogelijk is. Volgens het college wordt aan deze voorwaarde voldaan door slechts één afvalcontainer op de parkeerstrook te plaatsen.
Daarnaast gaat het college ervan uit dat ook niet gesteld kan worden dat de locaties FP03 en FP07 niet geschikt zijn in verband met geluidoverlast die zou worden veroorzaakt door het gebruik van de containers. In dit verband wijst het college erop dat bij normaal gebruik van de containers de overlast tot een minimum is beperkt. Het legen van de afvalcontainers gebeurt overdag en slechts enkele keren per week gedurende een kort aantal minuten, zodat ook bij het legen geen of nauwelijks sprake is van overlast.
Voorts stelt het college dat ook de aanwezigheid van de school ‘Bos en Vaart’ geen reden is voor het oordeel dat de locaties FP03 en FP07 niet geschikt zijn voor het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers. Ook in dit verband wijst het college erop dat het legen van de containers slechts een aantal keren per week gedurende een kort aantal minuten gebeurt. De chauffeurs van de huisvuilwagens kunnen het tijdstip van legen zelf aanpassen indien de veiligheidssituatie daarom vraagt. Daarbij gaat het om professionele chauffeurs die ervaring hebben met het legen van containers op drukke verkeerspunten. Daarnaast wijst het college erop dat de containers een bovengrondse oppervlakte hebben van 80 bij 80 cm. Gelet op de grootte van het trottoir zal de aan de voorkant van de woning aan het [locatie] geplaatste afvalcontainer daarom niet leiden tot een beperking van het trottoirgebruik. Voorts heeft het college ter zitting opgemerkt dat in de praktijk is gebleken dat fietsrekken vaak eenvoudig verplaatst kunnen worden naar een andere locatie, zodat niet voor een tekort aan fietsrekken hoeft te worden gevreesd. Ook hoeft niet gevreesd te worden voor een onhygiënische situatie door het bijplaatsen van de afvalzakken. Wanneer een afvalcontainer vol is krijgt Spaarnelanden, dit betreft het bedrijf dat met het ophalen van het restafval is belast, automatisch een melding. In dat geval zal de container de volgende dag worden geleegd. Daarnaast kunnen bewoners bij Spaarnelanden melden dat er een zak naast de container is geplaatst. In dat geval zal Spaarnelanden deze zak verwijderen.
4.2. Onder de door het college genoemde omstandigheden is er geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de locaties FP03 en FP07 geschikt zijn voor het plaatsen van ondergrondse afvalcontainers. De vraag of de afstand tussen de woning aan het [locatie] en de locatie FP07 3,5 m of 5 m bedraagt hoeft niet beantwoord te worden, omdat de volgens de nota vereiste afstand in ieder geval meer dan 3 m bedraagt. Daarnaast wordt wat betreft het vervallen van parkeerruimte voldaan aan de voorwaarde dat bestaande parkeerplaatsen zoveel als mogelijk behouden blijven. Ook wat betreft de door [appellant] gevreesde geluidoverlast en de aanwezigheid van de school ‘Bos en Vaart’ is aannemelijk dat dit geen belemmering hoeft te vormen voor de plaatsing van de afvalcontainers.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de locatie naast het plantsoen aan de Hazepaterslaan meer geschikt is voor het plaatsen van de ondergrondse afvalcontainers. Volgens [appellant] is dit alternatief voor de bewoners van de Hazepaterslaan, waar de meeste beperkt validen wonen, dichterbij, zodat de zelfstandigheid van deze bewoners wordt vergroot. Daarnaast reageren de betrokken bewoners positief op het voorstel, aldus [appellant]. Dit blijkt volgens [appellant] ook uit de handtekeningen die bewoners hebben gezet onder zijn bezwaarschrift. Anders dan waarvan het college uitgaat is deze alternatieve locatie volgens [appellant] niet minder geschikt. Volgens [appellant] vervalt op beide locaties een parkeerplek en moet men oversteken om de containers te bereiken. Volgens [appellant] is de verkeerssituatie ter hoogte van het [locatie] zelfs complexer vanwege de aanwezigheid van een kruispunt.
5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie minder geschikt is voor het plaatsen van de ondergrondse afvalcontainers vanwege de verkeersveiligheid en de afname van het aantal parkeerplaatsen. Volgens het college is de alternatieve locatie minder goed bereikbaar voor ouderen en minder validen, omdat er geen trottoir is waarop de containers geplaatst kunnen worden. Gebruikers zullen de Hazepaterslaan of het Floraplein over moeten steken om bij de containers te komen. Met name bewoners die gebruik maken van de invalidenafrit van het trottoir moeten daarbij een flinke afstand over de rijbaan afleggen, aldus het college. Daarnaast wordt aan beide zijden van de Hazepaterslaan geparkeerd. Dit betekent dat wanneer vanaf de Hazepaterslaan direct wordt overgestoken naar de afvalcontainers op de voorgestelde alternatieve locatie tussen de auto’s door gelopen moet worden. Dit is volgens het college onwenselijk. Voorts stelt het college dat ter plaatse van de alternatieve locatie meer parkeerruimte in beslag wordt genomen door het plaatsen van de containers, omdat beide containers in een parkeervak worden geplaatst.
5.2. Hetgeen [appellant] aanvoert geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college er niet in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat de locaties FP03 en FP07 meer geschikt zijn voor het plaatsen van de ondergrondse afvalcontainers dan de door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat, daargelaten of wel of niet meer parkeerruimte komt te vervallen, aan de hand van de door het college genoemde omstandigheden aannemelijk is dat de verkeersveiligheid op de alternatieve locatie minder gewaarborgd is dan op de locaties FP03 en FP07.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Schoppers
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
578.