201501187/1/V1.
Datum uitspraak: 6 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 januari 2015 in zaak nr. 14/19002 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 juli 2014 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 januari 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.J. van der Werff-Dost, advocaat te Utrecht, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdeling om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling' afgewezen, omdat hij niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding en niet heeft aangetoond dat het voor hem niet mogelijk is dit te verkrijgen. In hoger beroep is onbestreden dat de vreemdeling niet naar Sierra Leone hoeft te reizen voor het verkrijgen van een paspoort, nu familie of vrienden in Sierra Leone met een paspoortaanvraagformulier een zogenoemd blanco paspoort voor hem kunnen krijgen. Vervolgens kan de ambassade van Sierra Leone in Brussel (hierna: de ambassade) dit paspoort verifiëren. Een blanco paspoort kan, vergezeld van een verklaring van de ambassade dat het is geverifieerd, door de staatssecretaris als een geldig document voor grensoverschrijding worden aangemerkt. De vreemdeling heeft betoogd dat hij gelet op zijn medische situatie niet in staat is naar de ambassade te reizen en daar een inhoudelijk interview af te leggen ter verificatie van zijn blanco paspoort.
2. Volgens paragraaf B1/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) merkt de staatssecretaris een blanco paspoort niet aan als een geldig document voor grensoverschrijding, omdat in zo'n geval voor afgifte geen deugdelijke toetsing heeft plaatsgevonden van de identiteit van de houder van het paspoort.
Voorts wijst de staatssecretaris volgens dit beleid een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd krachtens artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 af als een vreemdeling niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en als enkele reden daarvoor aanvoert dat hij:
- terug moet naar het land van herkomst om daar de afgifte van een geldig document voor grensoverschrijding te bewerkstelligen;
- zijn militaire plicht moet vervullen in het land van herkomst voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding; of
- een medische behandeling in Nederland ondergaat.
3. In het eerste deel van grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ten onrechte niet in het kader van het in paragraaf B1/4.2 van de Vc 2000 neergelegde beleid is ingegaan op de door de vreemdeling aangevoerde redenen waarom hij geen paspoort kan verkrijgen. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat hij in het besluit weliswaar niet expliciet heeft verwezen naar voormeld beleid, maar dat hij gemotiveerd heeft gereageerd op de door de vreemdeling aangevoerde redenen waarom hij geen paspoort kan krijgen. Volgens de staatssecretaris is van belang dat voormeld beleid slechts een aantal voorbeelden geeft van omstandigheden die onvoldoende zijn om een vreemdeling vrij te stellen van het paspoortvereiste.
3.1. De staatssecretaris voert terecht aan dat hij de door de vreemdeling aangevoerde redenen heeft betrokken bij de beoordeling en gemotiveerd heeft uiteengezet waarom die volgens hem niet kunnen leiden tot vrijstelling van het paspoortvereiste. De staatssecretaris heeft voormeld beleid weliswaar niet genoemd, maar de rechtbank heeft niet onderkend dat niet valt in te zien waarom dat beleid zou leiden tot een andere inhoudelijke afweging. Dat paragraaf B1/4.2 van de Vc 2000 redenen vermeldt die op zichzelf onvoldoende zijn om een vreemdeling vrij te stellen van het paspoortvereiste, laat immers onverlet dat ook als een vreemdeling andere redenen aanvoert voormeld beleid de staatssecretaris de ruimte biedt om te motiveren waarom hij de desbetreffende vreemdeling om die redenen geen vrijstelling verleent.
Het eerste deel van grief 1 slaagt.
4. In het tweede deel van grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk gemotiveerd is ingegaan op de stelling van de vreemdeling dat hij wegens medische redenen niet in staat is een inhoudelijk interview af te leggen op de ambassade. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank hieraan ten onrechte een brief van behandelaars van de vreemdeling van 11 augustus 2014 (hierna: de brief van 11 augustus 2014) ten grondslag gelegd. Deze brief dateert immers van ná het besluit.
4.1. Met de brief van 11 augustus 2014 heeft de vreemdeling voormelde stelling, die betrekking heeft op omstandigheden die zich voordeden ten tijde van het besluit, nader gestaafd. De rechtbank heeft deze brief dan ook terecht bij de beoordeling betrokken en op basis daarvan geconcludeerd dat zich een motiveringsgebrek voordoet.
Het tweede deel van grief 1 faalt.
5. De staatssecretaris klaagt in grief 2 dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar haar in grief 1 bestreden overwegingen heeft overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling in bezwaar had moeten horen. Onder verwijzing naar zijn toelichting bij grief 1 voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank heeft miskend dat gelet op hetgeen de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, dat bezwaar kennelijk ongegrond is.
5.1. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
In zijn brief van 11 juni 2014 is de staatssecretaris ingegaan op de redenen die de vreemdeling bij zijn aanvraag heeft aangevoerd waarom hij niet aan het paspoortvereiste zou kunnen voldoen. Gezien hetgeen de vreemdeling daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is, mede bezien in het licht van hetgeen onder 3.1 is overwogen en nu de brief van 11 augustus 2014 eerst ná de bezwaarfase is overgelegd, aan voormelde maatstaf voldaan.
Grief 2 slaagt.
6. De staatssecretaris klaagt in grief 3 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, nu hij ondeugdelijk gemotiveerd is ingegaan op de stelling van de vreemdeling dat hij niet in staat is op de ambassade een inhoudelijk interview af te leggen ter verificatie van zijn identiteit. De rechtbank heeft volgens de staatssecretaris voor haar oordeel ten onrechte redengevend geacht dat zijn ter zitting ingenomen standpunt dat een inhoudelijk interview op de ambassade niet nodig is, in strijd is met het in paragraaf B1/4.2 van de Vc 2000 neergelegde beleid waarin besloten ligt dat in geval een vreemdeling een blanco paspoort verkrijgt aan de toetsing van diens identiteit een interview voorafgaat. De staatssecretaris voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat uit dit beleid niet kan worden afgeleid dat een deugdelijke toetsing van de identiteit slechts kan plaatsvinden door een inhoudelijk interview en dat dit evenmin blijkt uit de notitie van 25 maart 2014 van een gesprek van een medewerker van het Bureau Land en Taal met een medewerker van de ambassade (hierna: de telefoonnotitie). Volgens de staatssecretaris heeft navraag bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) uitgewezen dat de verificatie van het blanco paspoort bij de ambassade een administratieve handeling betreft, waarbij de vreemdeling in persoon op de ambassade moet verschijnen, het originele blanco paspoort moet meenemen en leges moet betalen. Daarbij vindt wel een gesprek plaats, maar dit is geen inhoudelijk interview, in de zin van het vergaren en onderzoeken van feiten, aldus de staatssecretaris.
6.1. De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit paragraaf B1/4.2 van de Vc 2000 en de telefoonnotitie niet kan worden afgeleid dat een deugdelijke toetsing van de identiteit van de houder van een blanco paspoort, als bedoeld in dat beleid, impliceert dat die houder een inhoudelijk interview moet afleggen. De toelichting die de staatssecretaris hierbij in hoger beroep geeft aan de hand van de nader verkregen informatie van de DT&V - waaruit volgt dat op de ambassade geen inhoudelijk interview plaatsvindt waarbij feiten worden vergaard en onderzocht, maar slechts een gesprek in het kader van de administratieve handelingen die nodig zijn om het blanco paspoort te verifiëren - sluit aan bij het standpunt van de staatssecretaris in het verweer in beroep dat de vreemdeling op de ambassade alleen een verklaring moet halen waaruit blijkt dat het blanco paspoort echt is en de persoon die het blanco paspoort heeft de rechtmatige eigenaar is en is geïdentificeerd. In de brief van 11 augustus 2014 hebben de behandelaars van de vreemdeling naar voren gebracht dat een interview op de ambassade inhoudelijk niet mogelijk zal zijn door de korte aandachtspanne en de voortdurende dissociatieve verschijnselen van de vreemdeling, waarbij zij erop hebben gewezen dat die verschijnselen toenemen als in een gesprek zijn verleden in Sierra Leone of zijn verblijfsstatus aan de orde komt. Volgens de behandelaars is de vreemdeling wel in staat gesprekken te voeren die zeer beperkt van inhoud zijn. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris er, het vorenstaande overziende, terecht van is uitgegaan dat de vreemdeling in staat moet worden geacht zijn identiteit op de ambassade te laten toetsen.
Grief 3 slaagt.
7. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank daarbij niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand worden gelaten en de staatssecretaris heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb geheel in stand blijven.
8. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, 16 januari 2015 in zaak nr. 14/19002, voor zover daarbij:
- niet is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 24 juli 2014 geheel in stand blijven en
- de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 24 juli 2014 geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. bepaalt dat van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een griffierecht van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E. Steendijk, en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. De Vink
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2016
154-768.