ECLI:NL:RVS:2016:778

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
201404099/3/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging bestemmingsplan Cuijk, De Valuwe, Merletcollege

Op 28 september 2015 heeft de raad van de gemeente Cuijk het bestemmingsplan "Cuijk, De Valuwe, Merletcollege" gewijzigd vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten A en B beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 februari 2016 behandeld. De appellanten, bijgestaan door hun advocaat, hebben hun bezwaren tegen het besluit van de raad toegelicht. De raad heeft een verweerschrift ingediend en werd vertegenwoordigd door een advocaat en medewerkers van de gemeente.

De Afdeling heeft eerder, op 8 juli 2015, een uitspraak gedaan in een vergelijkbare zaak, waarin het beroep van appellanten A en B tegen een eerder vastgesteld bestemmingsplan ongegrond werd verklaard. De raad werd toen opgedragen om een gebrek in het besluit te herstellen. In het gewijzigde besluit van 28 september 2015 heeft de raad geprobeerd dit gebrek te verhelpen door aanpassingen in de planregels aan te brengen, waaronder de toevoeging van een inrichtingsplan.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat appellanten A en B niet in een nadeliger positie zijn komen te verkeren door de wijzigingen in de planregels. De beroepsgronden die zij tegen het besluit van 28 september 2015 hebben aangevoerd, konden eerder al naar voren worden gebracht en zijn daarom niet ontvankelijk verklaard. De Afdeling heeft besloten dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 maart 2016.

Uitspraak

201404099/3/R3.
Datum uitspraak: 23 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Cuijk,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Cuijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Cuijk, De Valuwe, Merletcollege" gewijzigd vastgesteld.
Tegen het besluit van 28 september 2015 hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2016, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. R.T.M. Lagerweij en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, A. Hozee en ing. A.K. Heermans, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de vereniging Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs (hierna: OMO), gevestigd te Tilburg, vertegenwoordigd door [voorzitter].
Overwegingen
1. Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 8 juli 2015 in zaak nr. 201404099/1/R3 heeft de Afdeling het tegen het bij besluit van 24 februari 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Cuijk, De Valuwe, Merletcollege" gerichte beroep van onder meer [appellant A] en [appellant B] ongegrond verklaard. Naar aanleiding van een door een ander dan [appellant A] en van Gerven ingesteld beroep heeft de Afdeling bij die uitspraak de raad opgedragen het in die uitspraak beschreven gebrek in het besluit van 24 februari 2014 te herstellen. De Afdeling heeft bij die uitspraak geoordeeld dat de in artikel 4, lid 4.4, van de bij dat besluit behorende planregels vermelde bewoordingen "van voldoende hoogte" en "over voldoende breedte" geen duidelijkheid boden over de omvang van de beplanting die ter plaatse moet worden aangelegd en instandgehouden.
Ingevolge artikel 4, lid 4.4, van de planregels die behoorden bij het op 24 februari 2014 vastgestelde bestemmingsplan mochten de percelen met de bestemming "Maatschappelijk" alleen worden gebruikt indien binnen de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Groen" beplanting van voldoende hoogte en voldoende breedte werd aangelegd en in stand gehouden.
2. Ter uitvoering van de uitspraak van 8 juli 2015 heeft de raad in zijn besluit van 28 september 2015 het door de Afdeling geconstateerde gebrek beoogd te repareren door wijziging van artikel 3, lid 3.1 en artikel 4, lid 4.4, van de planregels alsmede door opname van een inrichtingsplan in bijlage 1 bij het bestemmingsplan.
Aan artikel 3, lid 3.1, waarin is omschreven voor welke doeleinden de voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd, is toegevoegd: "b. afschermende beplanting conform het ‘Inrichtingsplan buitenruimte Merletcollege’ (bijlage 1 bij de planregels)."
Artikel 4, lid 4.4, is komen te luiden: "De gronden met de bestemming "Maatschappelijk" mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de doeleinden genoemd in artikel 4, lid 4.1, indien aan de zijde van de Katwijkseweg beplanting is opgericht zoals opgenomen in het ‘Inrichtingsplan buitenruimte Merletcollege’ (bijlage 1 bij de planregels) en deze beplanting in stand wordt gehouden."
Het in bijlage 1 bij de planregels opgenomen inrichtingsplan laat zien dat naast bestaande bomen aan de Katwijkseweg buiten het plangebied, binnen het plangebied wordt voorzien in boombeplanting en een haag. Binnen het plangebied zal de beplanting bestaan uit laanbeplanting van haagbeuk en een meidoornhaag, beide tussen het fietspad en het schoolterrein, en een solitaire boom aan de zuidzijde van de laanbeplanting van haagbeuk.
3. De partij naar aanleiding van wiens beroep de raad het besluit van 24 februari 2014 op 28 september 2015 heeft gewijzigd, heeft zijn beroep ingetrokken. Als gevolg hiervan resteert thans het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 28 september 2015.
4. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van andere partijen kan ten aanzien van [appellant A] en [appellant B] niet worden aanvaard dat na de op 8 juli 2015 ten aanzien van hun beroep tegen het besluit van 24 februari 2014 gedane einduitspraak, tegen het besluit van 28 september 2015 beroepsgronden worden aangevoerd die tegen het besluit van 24 februari 2014 naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit leidt slechts uitzondering in de gevallen waarin moet worden vastgesteld dat zij door het besluit van 28 september 2015 in een nadeliger positie zijn gebracht dan wel wanneer sprake is van gewijzigde omstandigheden.
5. Niet is gesteld of gebleken van gewijzigde omstandigheden. Op grond van hetgeen [appellant A] en [appellant B] naar voren hebben gebracht, heeft de Afdeling evenmin kunnen vaststellen dat [appellant A] en [appellant B] door de wijzigingen in artikel 3, lid 3.1 en artikel 4, lid 4.4, van de planregels in een nadeliger positie zijn komen te verkeren. De Afdeling ziet niet in dat wat betreft de aan te leggen en in stand te houden beplanting met de alsnog opgenomen verwijzing naar het ‘inrichtingsplan buitenruimte Merletcollege’ in vergelijking met het voorheen in artikel 4, lid 4.4, bepaalde voor hen een relevante verslechtering is opgetreden. Voor zover [appellant A] en [appellant B] stellen dat de beplanting die wordt voorzien in het inrichtingsplan waarnaar in het besluit van 28 september 2015 wordt verwezen, ontoereikend is om voor hen het zicht op het Merletcollege weg te nemen, wijst de Afdeling erop dat artikel 4, lid 4.4, van de planregels zoals die luidden na vaststelling van het bestemmingsplan bij besluit van 24 februari 2014, waartegen [appellant A] en [appellant B] niet zijn opgekomen, evenmin inhield dat er voor hen geen zicht zou zijn op het Merletcollege. Voor zover [appellant A] en [appellant B] in de veronderstelling hebben verkeerd dat het bestemmingsplan van 24 februari 2014 voor hen een verdergaande afscherming van het zicht op de te bouwen school betekende, wijst de Afdeling erop dat die veronderstelling geen steun vindt in artikel 4, lid 4.4, van de bij het besluit van 24 februari 2014 vastgestelde planregels en daarom hier niet doorslaggevend is.
6. Gelet op het vorenstaande komt het Afdeling niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden die [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 28 september 2015 hebben aangevoerd. Het beroep van [appellant A] en [appellant B] is niet ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Matulewicz
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2016
45.