201508526/2/A1.
Datum uitspraak: 5 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging Behoud Kwaliteit Epe, gevestigd te Epe
(hierna: de vereniging),
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 oktober 2015 in zaak nr. 15/3673 in het geding tussen:
de vereniging
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2014 heeft het college de gemeente Epe een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een zwijnenkerend raster en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan op een tracé in de gemeente Epe, lopend vanaf de Tongerenseweg tot de gemeentegrens met Heerde.
Bij besluit van 18 mei 2015 heeft het college het daartegen door de vereniging gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 18 december 2014 herroepen en de omgevingsvergunning opnieuw verleend.
Bij uitspraak van 20 oktober 2015 heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 december 2015, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. ir. L.T. Lanting, en het college, vertegenwoordigd door A. Oostwoud en G. Leijssenaar, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeente Epe, vertegenwoordigd door ir. H. Posthuma, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het project waarvoor de omgevingsvergunning is verleend bestaat uit een 6,5 km lang zwijnenkerend raster, met een hoogte van 1 m, dat op verschillende plaatsen is voorzien van passagevoorzieningen.
3. Het verzoek van de vereniging strekt ertoe dat het besluit van 18 mei 2015 wordt geschorst tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. De vereniging heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het bouwwerk in overeenstemming is met de bestemming "Bos/beplantingsstrook". Verder heeft volgens de vereniging bij het nemen van het besluit geen deugdelijke belangenafweging plaatsgevonden.
4. Een beoordeling van de door de vereniging tegen de aangevallen uitspraak voorgedragen beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure.
5. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestaat geen grond voor het oordeel dat het besluit van het college om de omgevingsvergunning te verlenen, niet in stand zal blijven. Daartoe wordt overwogen dat de redenering waarmee de rechtbank tot de conclusie komt dat het bouwwerk niet in strijd is met de bestemming "Bos/beplantingsstrook" de voorzieningenrechter niet op voorhand onjuist voorkomt. Gelet hierop, en nu niet is gebleken van bijzondere belangen die desalniettemin het treffen van een voorziening zouden rechtvaardigen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de vergunninghouder ter zitting heeft verklaard zich bewust te zijn van het risico dat het zonder een in rechte onaantastbare omgevingsvergunning gebouwde zal moeten worden afgebroken, indien uiteindelijk zal blijken dat geen vergunning mocht worden verleend.
6. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Borman w.g. Bolleboom
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2016
641.