ECLI:NL:RVS:2016:763

Raad van State

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
201504950/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag schuldhulpverlening op basis van fraude en bestuurlijke sanctie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 7 mei 2015 haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag om schuldhulpverlening ongegrond verklaarde. De aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer op 13 februari 2014, omdat [appellante] fraude had gepleegd ten koste van maatschappelijke middelen. Het college verklaarde het bezwaar van [appellante] ongegrond op 11 september 2014. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de Beleidsregels gemeentelijke schuldhulpverlening 2013 een striktere voorwaarde stelden voor schuldhulpverlening aan personen die fraude hadden gepleegd.

Tijdens de zitting op 29 januari 2016 werd [appellante] vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M.G. Cantarella. Het college werd vertegenwoordigd door W. Pijnen. [appellante] betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat het beleid van het college onredelijk was en in strijd met de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs). Ze voerde aan dat de Beleidsregels niet voldoende ruimte boden voor uitzonderingen in bijzondere gevallen. De Raad van State oordeelde echter dat het college de ruimte had om striktere voorwaarden te stellen en dat de hardheidsclausule in de Beleidsregels voldoende was om in bijzondere gevallen af te wijken van het beleid.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 maart 2016.

Uitspraak

201504950/1/A2.
Datum uitspraak: 23 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zoetermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 mei 2015 in zaak nr. 14/9581 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2014 heeft het college een aanvraag van [appellante] om schuldhulpverlening op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs) afgewezen.
Bij besluit van 11 september 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.G. Cantarella, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door W. Pijnen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij formulier van 11 november 2013 heeft [appellante] een aanvraag om schuldhulpverlening ingediend. Aan de afwijzing van deze aanvraag heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellante] fraude heeft gepleegd ten koste van maatschappelijke middelen en daarvoor een bestuurlijke sanctie heeft opgelegd gekregen.
2. Niet betwist is dat [appellante] bijstandsfraude heeft gepleegd en dat het college haar om die reden een boete heeft opgelegd. Ter zitting is gebleken dat deze boete inmiddels onherroepelijk is geworden. In geschil is of het college de aanvraag van [appellante] om schuldhulpverlening kon afwijzen.
3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wgs stelt de gemeenteraad een plan vast dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente.
Ingevolge het derde lid bevat het plan de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid betreffende integrale schuldhulpverlening en het voorkomen dat personen schulden aangaan die ze niet kunnen betalen.
Ingevolge artikel 3, derde lid, kan het college schuldhulpverlening in ieder geval weigeren in geval een persoon fraude heeft gepleegd die financiële benadeling van een bestuursorgaan tot gevolg heeft en die persoon in verband daarmee onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld of een onherroepelijke bestuurlijke sanctie, die beoogt leed toe te voegen, is opgelegd.
De gemeenteraad heeft, ter uitvoering van artikel 2, eerste lid, van de Wgs, de kadernota "Gemeentelijke schuldhulpverlening 2012-2015" vastgesteld. Het college heeft deze nota nader uitgewerkt in de Beleidsregels gemeentelijke schuldhulpverlening 2013 (hierna: Beleidsregels).
Volgens artikel 1, aanhef en onder c, van de Beleidsregels wordt in deze regeling onder verzoeker de persoon verstaan die zich tot het college went voor schuldhulpverlening.
Volgens artikel 2, aanhef en tweede lid, kunnen alle inwoners van de gemeente Zoetermeer van 18 jaar en ouder zich tot het college wenden voor schuldhulpverlening, met uitzondering van personen die fraude hebben gepleegd ten koste van maatschappelijke middelen zoals uitkeringen sociale zekerheid en die in verband daarmee zijn veroordeeld of aan wie een bestuurlijke sanctie is opgelegd.
Volgens artikel 8, eerste lid, kan het college in zeer bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze regeling indien onverkorte toepassing daarvan aanleiding geeft of zou leiden tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het beleid dat is neergelegd in artikel 2, aanhef en tweede lid, van de Beleidsregels onredelijk en in strijd met de Wgs is en deze bepaling derhalve niet als basis voor de afwijzing van haar aanvraag kan dienen. Hiertoe voert [appellante] in de eerste plaats aan dat artikel 2, aanhef en tweede lid, van de Beleidsregels, in afwijking van artikel 3, derde lid, van de Wgs, niet spreekt over een onherroepelijke bestuurlijke sanctie, maar slechts over een bestuurlijke sanctie. Ten tweede voert [appellante] aan dat artikel 2, aanhef en tweede lid, van de Beleidsregels, in afwijking van artikel 3, derde lid, van de Wgs, geen ruimte biedt om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken op de regel dat aan personen die fraude hebben gepleegd en in verband daarmee zijn veroordeeld of aan wie een bestuurlijke sanctie is opgelegd geen schuldhulp wordt verleend.
4.1. Het college heeft ervoor gekozen in de Beleidsregels neer te leggen dat schuldhulpverlening wordt geweigerd ingeval fraude is gepleegd ten koste van maatschappelijke middelen en in dit verband een bestuurlijke sanctie is opgelegd. Nu artikel 3, derde lid, van de Wgs het college blijkens de woorden "in ieder geval" de ruimte biedt striktere voorwaarden te stellen dan de wet zelf, is van strijdigheid met de Wgs geen sprake. [appellante] stelt terecht dat artikel 2, aanhef en tweede lid, van de Beleidsregels het college geen ruimte biedt om personen die fraude hebben gepleegd ten koste van maatschappelijke middelen zoals uitkeringen sociale zekerheid en die in verband daarmee zijn veroordeeld of aan wie een bestuurlijke sanctie is opgelegd schuldhulp te verlenen. Nu die ruimte het college evenwel wordt geboden in artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregels, waarin een hardheidsclausule is opgenomen, kan hetgeen [appellante] in dit verband heeft aangevoerd haar niet baten. Reeds omdat er een hardheidsclausule in de Beleidsregels is opgenomen heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het beleid - in zijn geheel bezien - onredelijk is.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het college van zijn beleid had moeten afwijken. De rechtbank heeft volgens [appellante] onvoldoende onderkend dat de aan haar opgelegde boete relatief laag is en de afwijzing van haar aanvraag ertoe leidt dat zij en haar gezin geruime tijd onder het bijstandsniveau moeten leven.
5.1. Het is aan [appellante] om een beroep te doen op de in artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregels neergelegde hardheidsclausule en duidelijk te maken waarom haar geval zo bijzonder is dat het college zou moeten afwijken van artikel 2, aanhef en tweede lid, van de Beleidsregels. [appellante] heeft eerst in hoger beroep aangevoerd dat de aan haar opgelegde boete relatief laag is, zodat reeds hierom niet valt in te zien waarom het college op grond van deze reden had moeten afwijken van zijn beleid. [appellante] kan dan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat de rechtbank dit onvoldoende heeft onderkend. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat de financiële situatie van [appellante] niet is aan te merken als bijzonder, aangezien juist financiële problemen aanleiding zijn schuldhulpverlening aan te vragen en het geval van [appellante] in dat opzicht niet afwijkt van andere gevallen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2016
735.