ECLI:NL:RVS:2016:747

Raad van State

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
201506510/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, die de aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De vreemdeling, afkomstig uit Sierra Leone, vreesde dat haar dochter bij terugkeer naar Sierra Leone een reëel risico loopt om te worden besneden, gezien haar achtergrond als dochter van een hoofdbesnijdster binnen het Bondo-genootschap. De staatssecretaris had eerder de asielaanvraag afgewezen, maar de rechtbank had deze beslissing vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om opnieuw op de aanvraag te beslissen.

De staatssecretaris stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij onvoldoende had gemotiveerd dat de dochter van de vreemdeling bij terugkeer geen reëel risico op besnijdenis loopt. Hij voerde aan dat de vreemdeling een vestigingsalternatief in Freetown heeft, waar zij eerder zelfstandig heeft gewoond en steun heeft gekregen van vrienden en familie. De staatssecretaris baseerde zijn argumenten op een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, waaruit blijkt dat de macht van genootschappen zoals het Bondo-genootschap in stedelijke gebieden afneemt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat haar dochter bij terugkeer naar Sierra Leone een reëel risico loopt op besnijdenis. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris zich onvoldoende gemotiveerd had opgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201506510/1/V3.
Datum uitspraak: 10 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 27 mei 2015 in zaak nr. 14/27951 en haar uitspraak van 24 juli 2015 in die zaak in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 27 mei 2015 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om een aan dat besluit klevend gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 4 juni 2015 heeft de staatssecretaris te kennen gegeven dat hij zich op het standpunt stelt dat aan het besluit van 9 december 2014 geen motiveringsgebrek kleeft.
Bij uitspraak van 24 juli 2015 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het besluit van 9 december 2014 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak en de daaraan voorafgaande tussenuitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J. Wedemeijer, advocaat te Alkmaar, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling is afkomstig uit Freetown in Sierra Leone en behoort tot de Temne-bevolkingsgroep. De vreemdeling heeft aan haar asielaanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat zij vreest dat haar dochter bij terugkeer in Sierra Leone een reëel risico loopt om te worden besneden, met name omdat de vreemdeling de dochter is van een hoofdbesnijdster binnen het Bondo-genootschap en heeft geassisteerd bij besnijdenissen.
De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van de vreemdeling eerder bij besluit van 8 mei 2014 afgewezen. Bij uitspraak van 11 november 2014 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Bij besluit van 9 december 2014 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling opnieuw afgewezen. In dat besluit heeft de staatssecretaris aan de vreemdeling tegengeworpen dat voor haar een vestigingsalternatief in Freetown bestaat.
2. De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd dat de dochter van de vreemdeling bij terugkeer naar Sierra Leone geen reëel risico loopt om te worden besneden. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat voor de vreemdeling een binnenlands vestigingsalternatief in Freetown bestaat. De staatssecretaris betoogt dat de vreemdeling zich elders in Freetown aan het Bondo-genootschap kan onttrekken, nu zij zich eerder als alleenstaande vrouw met haar zoon en zus in Freetown heeft gevestigd en daarbij steun heeft gekregen van vrienden en haar broers. Voorts wijst de staatssecretaris erop dat uit het algemeen ambtsbericht inzake Sierra Leone van de minister van Buitenlandse Zaken van mei 2011 (hierna: het ambtsbericht) blijkt dat de macht van genootschappen zoals het Bondo-genootschap in stedelijke gebieden vermindert. Verder is van enige sociale druk om haar dochter te laten besnijden van de zijde van de familie van de vreemdeling, behoudens van haar inmiddels overleden moeder, niet gebleken, aldus de staatssecretaris.
2.1. In het besluit en het daarin ingelaste voornemen heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat weliswaar geloofwaardig is dat de moeder van de vreemdeling besnijdenissen uitvoerde binnen het Bondo-genootschap en dat de vreemdeling bij besnijdenissen heeft geassisteerd, maar dat de vrees van de vreemdeling dat haar dochter bij terugkeer naar Sierra Leone niet aan besnijdenis zal kunnen ontkomen niet aannemelijk wordt geacht. De staatssecretaris heeft hierbij in aanmerking genomen dat de vreemdeling voor haar vertrek uit Sierra Leone zelfstandig in Freetown woonde met haar zoon en zus. De staatssecretaris wijst erop dat de vreemdeling heeft verklaard dat zij in 1998 bij haar oom in Freetown is gaan wonen en sinds 2000 zelfstandig in Freetown woonde. Nu zij voorts heeft verklaard dat zij bij haar vertrek uit Sierra Leone in 2010 haar zoon en indertijd minderjarige zus veilig bij vrienden heeft ondergebracht en haar twee broers haar financieel hebben geholpen met de zorg voor haar zoon en zus, kan volgens de staatssecretaris worden aangenomen dat de vreemdeling in Freetown de nodige steun zal kunnen krijgen. Verder heeft de staatssecretaris betrokken dat uit het ambtsbericht volgt dat genitale verminking door de afnemende macht van genootschappen als het Bondo-genootschap in met name stedelijke gebieden minder vaak plaatsvindt en dat diverse organisaties in Freetown zich inzetten voor de strijd tegen vrouwenbesnijdenis. Ook heeft de staatssecretaris in aanmerking genomen dat niet is gebleken van sociale druk van de familie van de vreemdeling om haar dochter te laten besnijden, nu haar moeder is overleden, de vreemdeling heeft verklaard dat haar vader tegen besnijdenis was en van druk van haar broers in dat verband niet is gebleken.
2.2. Paragraaf 3.4.2 van het ambtsbericht vermeldt:
"Genitale verminking (Female Genital Mutilation, FGM of Female Genital Cutting, FGC) komt in Sierra Leone op grote schaal voor. Het is een breed geaccepteerde traditie binnen alle etnische groepen, met uitzondering van de christelijke Krio. (…) In alle lagen van de bevolking wordt FGM toegepast als onderdeel van de initiatie van meisjes in secret societies: geheime vrouwelijke genootschappen, bekend als de Bondo (of Bundu) of Sande Societies."
Paragraaf 3.4.2.4 van het ambtsbericht vermeldt:
"Vrouwen en meisjes die zich niet willen onderwerpen aan FGM worden niet beschermd door de overheid. Verder hebben zij slechts in beperkte mate de mogelijkheid om zich, door elders in het land een toevlucht te zoeken, te onttrekken aan genitale verminking.
In stedelijke gebieden bestaat enige mogelijkheid om, door van huis weg te lopen, te ontsnappen aan de controle van de familie en op die manier te ontkomen aan genitale verminking. (…) In vergelijking met voorgaande jaren zijn in 2010 minder gedwongen inwijdingen in geheime genootschappen geweest voor vrouwen, en daarmee samenhangend ook minder gedwongen genitale verminking."
Paragraaf 3.4.6.1 van het ambtsbericht vermeldt:
"Het belangrijkste vrouwengenootschap in Sierra Leone is in het noorden en in Freetown bekend onder de naam Bondo (ook wel Bundu genaamd), en in het zuiden onder de naam Sande. Als belangrijk onderdeel van het inwijdingsritueel tot het Bondo genootschap wordt bij vrouwen FGM toegepast. (…) Anti-FGM campagnes hebben geleid tot een betere bewustwording van de risico's en mogelijke gevolgen van het toepassen van FGM. Soms mogen meisjes van hun ouders zelf kiezen of ze besneden willen worden. Indien zij niet besneden willen worden, kunnen ze ook niet deelnemen aan het initiatieritueel van het Bondo genootschap. Ook besluiten ouders vaker om hun dochter(s) niet deel te laten nemen aan de relatief dure initiatierituelen van geheime genootschappen om geld uit te sparen. (…) Door deze bewustwording is er minder interesse in de geheime genootschappen en behoort niet iedereen meer tot een geheim genootschap. Wel komt het lidmaatschap op het platteland meer voor dan in de steden."
2.3. Hoewel uit het ambtsbericht blijkt dat genitale verminking in Sierra Leone op grote schaal voorkomt en het percentage besneden vrouwen daar bijzonder hoog is, heeft de staatssecretaris zich gelet op de in 2.1. weergegeven motivering terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar dochter bij terugkeer naar Sierra Leone een reëel risico loopt om te worden besneden. Daarbij heeft de staatssecretaris in aanmerking kunnen nemen dat voor de vreemdeling een binnenlands vestigingsalternatief in Freetown bestaat. In dat verband heeft de staatssecretaris kunnen betrekken dat de vreemdeling zich eerder jarenlang zelfstandig met haar zoon en zus in Freetown heeft kunnen handhaven, met steun van onder meer vrienden en haar broers. Voorts heeft de staatssecretaris in aanmerking kunnen nemen dat uit het ambtsbericht blijkt dat de macht van genootschappen als het Bondo-genootschap afneemt. Aan de omstandigheid dat de vreemdeling de dochter is van een hoofdbesnijdster binnen het Bondo-genootschap heeft de staatssecretaris geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen, nu haar moeder is overleden en de vreemdeling overigens niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar familie druk zal uitoefenen om haar dochter te laten besnijden. Bovendien heeft de vreemdeling onvoldoende gestaafd dat zij door haar geestelijke gesteldheid niet in staat is om haar dochter te beschermen tegen besnijdenis. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de dochter van de vreemdeling bij terugkeer naar Sierra Leone geen reëel risico loopt op besnijdenis. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 december 2014 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond is beslist, aan deze grond niet wordt toegekomen. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geding.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 27 mei 2015 en 24 juli 2015 in zaak nr. 14/27951;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Nieuwenhuizen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2016
633.