ECLI:NL:RVS:2016:717

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
201504678/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 29 april 2015 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 3 mei 2014, waarin een acceptgiro werd gestuurd voor een verrekening van openstaande vorderingen voor het jaar 2007. De Belastingdienst/Toeslagen meldde dat er nog een bedrag van € 2.719,00 openstond.

Na het indienen van bezwaar door [appellante] tegen dit besluit, verklaarde de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar op 27 oktober 2014 niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had gehandeld, omdat er geen bezwaar openstond tegen het besluit om het verschuldigde bedrag aan terugvordering te verrekenen met een tegemoetkoming of voorschot kinderopvangtoeslag.

In hoger beroep stelde [appellante] dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte bedragen had verrekend, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel waarin werd vastgesteld dat zij slechts € 66,00 verschuldigd was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 februari 2016 behandeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellante] geen bezwaar kon maken tegen het besluit van 3 mei 2014.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 maart 2016.

Uitspraak

201504678/1/A2.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 april 2015 in zaak nr. 14/3106 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2014, met beschikkingsnummer […], heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] een acceptgiro gestuurd, waarin voor het jaar 2007 een verrekening van openstaande vorderingen wordt toegepast en haar medegedeeld dat er nog een bedrag van € 2.719,00 openstaat.
Bij besluit van 27 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Aanleiding voor de zaak
De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen bezwaar openstaat tegen zijn besluit om het door [appellante] verschuldigde bedrag aan terugvordering te verrekenen met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot kinderopvangtoeslag.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] gemaakte bezwaar terecht op die grond niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. Het hoger beroep en de beoordeling ervan
2.1. [appellante] is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens haar heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte bedragen verrekend. Uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 februari 2014 volgt dat zij de dienst nog slechts € 66,00 verschuldigd was aan kinderopvangtoeslag over 2007. Zij heeft dit bedrag voldaan, zodat er niets meer te verrekenen viel, aldus [appellante].
2.2. In artikel 30, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) is bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen de bevoegdheid heeft om een door een belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering te verrekenen met een aan die belanghebbende uit te betalen tegemoetkoming of voorschot. Uit artikel 12, eerste lid, van de Awir vloeit voort dat het voor een belanghebbende niet mogelijk is bezwaar te maken tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen om tot verrekening over te gaan.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellante] geen bezwaar kon maken tegen het besluit van 3 mei 2014 waarin voor het jaar 2007 een verrekening wordt toegepast en de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] gemaakte bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Kramer w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
686.