201507082/1/R1.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]), beide gevestigd te Reuver, gemeente Beesel,
en
de raad van de gemeente Beesel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatieplan Buitengebied Beesel" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P.M.E.P.J. Joosten, werkzaam bij Arvalis Juristen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.T.A. Hölzmann, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan is opgesteld als reparatieplan naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2015, in zaak nr. 201308538/1/R1. In deze uitspraak heeft de Afdeling het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Beesel" gedeeltelijk vernietigd, namelijk - voor zover hier relevant - wat betreft de plandelen voor de percelen van [appellante]. Door middel van dit plan heeft de raad opnieuw besloten over de desbetreffende planonderdelen.
Het geschil
3. [appellante] exploiteert op het perceel [locatie] te Reuver een grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gericht op de teelt van aardbeienplanten, kerstbomen en prei. In het bestemmingsplan "Buitengebied Beesel", door de raad vastgesteld op 24 juni 2013, was aan een deel van de gronden van [appellante] de dubbelbestemming "Waarde - Ecologische Hoofdstructuur" toegekend. Dit had tot gevolg dat het planten en verwijderen van kerstbomen op de desbetreffende gronden alleen nog was toegestaan als het bevoegd gezag daartoe een vergunning had verleend. Hierbij was een uitzondering gemaakt voor percelen waarop ten tijde van de inwerkingtreding van het plan al kerstbomen aanwezig waren. Ook voor die gronden zou echter een vergunning nodig zijn wanneer [appellante] hierop - na het rooien van de aanwezige bomen - opnieuw kerstbomen wenste aan te planten. Omdat de kerstbomenteelt van wisselteelt afhankelijk is, vond [appellante] deze regeling belemmerend voor haar bedrijfsvoering. In haar uitspraak van 25 februari 2015 oordeelde de Afdeling dat de raad bij het leggen van de dubbelbestemming op de percelen van [appellante] geen blijk had gegeven van een zorgvuldige belangenafweging. De delen van het besluit die betrekking hadden op de gronden van [appellante] zijn in de uitspraak vernietigd en de Afdeling heeft de raad de opdracht gegeven om met inachtneming van de uitspraak binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen.
Met de vaststelling van het plan "Reparatieplan Buitengebied Beesel" beoogt de raad aan de opdracht van de Afdeling te voldoen. [appellante] is echter van mening dat in dit plan de belemmering van haar bedrijfsvoering niet is opgeheven dan wel beter is gemotiveerd. De vergunningplicht geldt nog steeds en de raad heeft volgens [appellante] geen goede reden gegeven om deze te handhaven. Daarnaast is in het plan een deel van de bebouwing aan de [locatie] te Reuver ten onrechte niet als zodanig bestemd, aldus [appellante].
4. De (wettelijke) bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beroep
5. [appellante] betoogt dat de raad met de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2015. Zij voert aan dat de raad bij de vaststelling van dit plan opnieuw geen zorgvuldige belangenafweging heeft uitgevoerd, maar er slechts op heeft gewezen dat voor het planten en vellen van kerstbomen een vergunning kan worden verleend. De planregel waarin de uitzonderingen op de vergunningplicht zijn opgenomen, heeft de raad echter ten onrechte niet gewijzigd, aldus [appellante].
5.1 De raad stelt zich op het standpunt dat hij het plan in dit opzicht zorgvuldig en deugdelijk heeft voorbereid en gemotiveerd. Hij betoogt dat de dubbelbestemming "Waarde - Ecologische Hoofdstructuur" is toegekend in verband met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (hierna: POL 2014). De gronden waarop de dubbelbestemming rust, maken volgens het bestreden besluit en het verweerschrift deel uit van de Goudgroene natuurzone in de zin van het POL 2014. In de Goudgroene natuurzone zijn de belangrijkste bos- en natuurgebieden ondergebracht. Vanwege de bijzondere waarde van de gronden acht de raad een ruimere uitzondering op de vergunningplicht voor het planten en verwijderen van bomen in artikel 32, lid 32.4.2, aanhef en onder d, van de planregels bij het bestemmingsplan "Buitengebied Beesel", gelezen in verbinding met de regels bij het in geding zijnde plan, niet wenselijk. Eerst ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat het - in afwijking van wat hij hieromtrent eerder in de plantoelichting en het verweerschrift stelde - de bedoeling was de dubbelbestemming "Waarde - Ecologische Hoofdstructuur" niet alleen toe te kennen aan de gronden die volgens het POL 2014 deel uitmaken van de Goudgroene natuurzone, maar tevens aan de gronden die door de provincie als Zilvergroene natuurzone zijn aangewezen, en dat het bestreden besluit daarin ook daadwerkelijk voorziet. Ter zitting heeft de raad daaromtrent toegelicht dat ook de gronden die behoren tot de Zilvergroene natuurzone op grond van het POL 2014 moeten worden beschermd. Voorts heeft de raad ter zitting gesteld voor de bescherming van zowel de gronden in de Goud- als in de Zilvergroene natuurzone het beleid in het POL 2014 te volgen.
5.2. De Afdeling stelt vast dat uit een vergelijking tussen de kaart bij het POL 2014 en de verbeelding bij het plan blijkt dat niet slechts de gronden die in het POL 2014 als Goudgroene natuurzone zijn aangewezen door de raad van de dubbelbestemming zijn voorzien. Ook aan de gronden die op grond van het POL 2014 deel uitmaken van de Zilvergroene natuurzone heeft de raad de dubbelbestemming toegekend. Voor deze typen gronden geldt ingevolge het POL 2014 en de Omgevingsverordening Limburg 2014 een ander beschermingsregime. Zo gaat het POL 2014 voor gronden die binnen de Zilvergroene natuurzone vallen uit van een lager beschermingsniveau dan voor gronden in de Goudgroene zone. Voorts bepaalt artikel 2.6.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 dat op gronden die tot de Goudgroene natuurzone behoren, geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk mogen worden gemaakt die de wezenlijke kenmerken van het gebied aantasten. De Omgevingsverordening bevat geen bepalingen die betrekking hebben op gronden die tot de Zilvergroene natuurzone behoren en sluit derhalve niet uit dat deze gronden worden gebruikt op de wijze die [appellante] voor ogen heeft.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ook aan de percelen van [appellante] die ingevolge het POL 2014 deel uitmaken van de Zilvergroene natuurzone, de dubbelbestemming "Waarde - Ecologische Hoofdstructuur" is toegekend. Het hieraan ten grondslag liggende standpunt van de raad dat de provinciale regelgeving dit voorschrijft, acht de Afdeling, gelet op het voorgaande, onjuist. Ook is niet gebleken of, en zo ja, hoe, de raad in zijn belangenafweging die heeft geleid tot het besluit van 13 juli 2015, rekening heeft gehouden met het belang van [appellante] bij het vergunningvrij aanwenden van zijn gronden voor kerstbomenteelt, te meer nu de provinciale regelgeving het gebruik van de Zilvergroene gronden voor dit doel niet uitsluit.
De Afdeling ziet derhalve aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
6. [appellante] betoogt vervolgens dat de raad een deel van de bebouwing gelegen aan de [locatie] te Reuver, in het plan ten onrechte niet als zodanig heeft bestemd.
6.1 De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel had bedoeld de bebouwing aan de [locatie] te Reuver als zodanig te bestemmen en dat het plan op dit punt derhalve een omissie bevat. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
7. Het beroep is gegrond. Het besluit van 13 juli 2015 dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd voor zover dit de gronden van [appellante] betreft. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Beesel van 13 juli 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatieplan Buitengebied Beesel", voor zover dit de gronden van [appellant A] en [appellante B] betreft;
III. draagt de raad van de gemeente Beesel op om binnen 36 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Beesel tot vergoeding van bij [appellante A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Beesel aan [appellante A] en [appellante B] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Helder w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
195-831.
BIJLAGE
* Bij rechtsoverweging 5:
Planregels bij het bestemmingsplan "Buitengebied Beesel"
Artikel 2 Relatie bestemmingsplan "Buitengebied Beesel" - partiële herziening
De regels behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Beesel" zijn onverminderd van toepassing voor deze partiële herziening, tenzij in deze partiële herziening anders wordt bepaald.
Planregels bij het bestemmingsplan "Buitengebied Beesel", toepasselijk als aan gronden de bestemming "Waarde - Ecologische hoofdstructuur" is toegekend.
32.3 Specifieke gebruiksregels
a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor:
(…)
6. het verwijderen en/of het zodanig beschadigen met afsterven als gevolg, van bomen en/of struiken (solitairen of in de vorm van bos, houtsingels, houtwallen);
7. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt);
(…)
b. Het bepaalde in lid a geldt niet voor het gebruik dat is toegestaan op grond van de onderliggende bestemmings- en/of bouwvlakken volgens de bestemmingen (…), 'Agrarisch - Grondgebonden', (…)
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.4.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren of te laten voeren:
(…)
g. het planten van bomen en/of struiken;
h. het verwijderen van bomen en/of struiken (solitairen of in de vorm van bos, houtsingels, houtwallen);
(…)
32.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 32.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
(…)
c. die zijn toegestaan op grond van de onderliggende bestemmings- en/of bouwvlakken volgens de bestemmingen (…), 'Agrarisch - Grondgebonden', (…)
d. in de vorm van het planten en/of verwijderen van bomen en struiken op percelen welke op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal in gebruik zijn voor de boom- of sierteelt, danwel waarvoor na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.4.1 is verleend.
* Bij rechtsoverweging 5.2:
Omgevingsverordening Limburg 2014
2.6 Goudgroene natuurzone
Artikel 2.6.1 Begrippen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a.Goudgroene natuurzone: gebied dat op de kaarten behorende bij deze verordening is aangeduid als Goudgroene natuurzone;
b.wezenlijke kenmerken en waarden Goudgroene natuurzone: voor bestaande natuurgebieden de actueel aanwezige natuurbeheertypen en de nagestreefde natuurdoeltypen en voor te realiseren natuurgebieden de nagestreefde natuurdoeltypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het Provinciaal Natuurbeheerplan.
Artikel 2.6.2 Bescherming Goudgroene natuurzone
Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied dat deel uitmaakt van de Goudgroene natuurzone, maakt geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.