201504538/1/A3.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 april 2015 in zaak nr. 14/5906 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
In een brief van 24 april 2014 heeft de burgemeester aan het 1 mei comité medegedeeld dat tijdens een demonstratie van dat comité op 1 mei 2014 een videoteam wordt ingezet, dat aanwezig zal zijn bij de demonstratie.
Bij besluit van 23 juli 2014 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.M. Voogt, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester zich bij besluit van 23 juli 2014 terecht op het standpunt heeft gesteld dat de brief van 24 april 2014 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is, omdat de brief slechts een mededeling van feitelijke aard bevat. Volgens de rechtbank is de inzet van een videoteam geen beperking van het recht op betoging, nu de vorm, de uitingen en de inhoud van de demonstratie daardoor niet worden beperkt.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de brief van 24 april 2014 geen besluit is. Daartoe voert hij aan dat de inzet van een videoteam een beperking is van het recht op betoging, omdat demonstranten en publiek door een videoteam worden afgeschrikt. De inzet van het videoteam is voorts een beperking als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties (hierna: de Wom), aldus [appellant].
2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wom kan de burgemeester naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven.
Ingevolge het vierde lid worden beschikkingen als bedoeld in het eerste lid zo spoedig mogelijk bekendgemaakt aan degene die de kennisgeving heeft gedaan.
2.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5, eerste lid, van de Wom (Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, blz. 19) blijkt dat beperkingen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wom een toegestane betoging omlijnen door bijvoorbeeld de groepering, de dag en de plaats van de betoging aan te duiden. De brief van 24 april 2014, waarin is medegedeeld dat een videoteam wordt ingezet, bevat geen omlijning van de betoging, nu in de brief niet de door de burgemeester toegestane groepering, dag of plaats wordt aangeduid, dan wel de betoging anderszins wordt omlijnd. De brief bevat derhalve geen beperking als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wom.
2.3. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling die is gericht op rechtsgevolg. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 juli 2014 in zaak nr. 201400270/1/A4), heeft een beslissing rechtsgevolg indien zij erop is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen. De brief van 24 april 2014 is daar niet op gericht. De brief doet niet de bevoegdheid ontstaan tot het inzetten van een videoteam, noch doet de brief een recht of plicht ontstaan. De brief van 24 april 2014 is derhalve niet gericht op rechtsgevolg, geen rechtshandeling en bevat slechts een mededeling van een voornemen tot feitelijk handelen.
2.4. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de burgemeester zich bij besluit van 23 juli 2014 terecht op het standpunt heeft gesteld dat de brief van 24 april 2014 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. Dat de inzet van een videoteam een afschrikkende werking zou hebben op demonstranten en het publiek, zoals [appellant] stelt, doet daaraan niet af, nu dit niet wegneemt dat de brief van 24 april 2014 slechts een mededeling van een voornemen tot feitelijk handelen bevat, waartegen geen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter openstaat.
2.5. Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
317-819.