ECLI:NL:RVS:2016:692

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
201506038/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuursdwang door de burgemeester in verband met drugshandel vanuit een woning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 18 juni 2015 het beroep van [appellant] gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van het besluit van de burgemeester van Vlaardingen om de woning van [appellant] voor drie maanden te sluiten, in stand liet. De burgemeester had deze maatregel opgelegd op basis van meldingen van omwonenden en een politieonderzoek waaruit bleek dat er harddrugs in de woning aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om deze maatregel op te leggen op grond van artikel 13b van de Opiumwet, en dat de belangenafweging die de burgemeester had gemaakt, in redelijkheid was. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het belang van handhaving zwaarder woog dan zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een posttraumatische stressstoornis. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot sluiting van de woning, gezien de ernst van de situatie en de impact op de openbare orde. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201506038/1/A3.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend te Vlaardingen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juni 2015 in zaak nr. 14/8057 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Vlaardingen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2014 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Vlaardingen (hierna: de woning) voor drie maanden te sluiten.
Bij besluit van 3 oktober 2014 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 oktober 2014 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2016, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door L. El Bozidi en K.C.V. van Kampen, onderscheidenlijk werkzaam bij de gemeente en de politie, is verschenen.
Overwegingen
1. Op 5 april 2014 heeft de politie, nadat meldingen over de woning van omwonenden waren binnengekomen, een onderzoek naar de woning ingesteld. Een buiten de woning aangehouden persoon heeft verklaard dat hij 80 Ritalin-pillen in de woning heeft gekocht. Bij twee personen in de woning heeft de politie 17,8 en 16,0 gram heroïne aangetroffen. Een ander heeft verklaard dat hij in de woning cocaïne heeft gebruikt. De burgemeester heeft hierin aanleiding gezien de woning voor drie maanden te sluiten.
2. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen dan wel in of op bij woningen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, nu voldoende vast staat dat in de woning harddrugs voor verkoop aanwezig waren en harddrugs vanuit de woning werden verhandeld.
3.1. Dit oordeel wordt in hoger beroep niet bestreden.
4. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 3 oktober 2014 onvoldoende is gemotiveerd, omdat de burgemeester bij de afweging van de betrokken belangen niet heeft meegewogen dat [appellant] een posttraumatische stressstoornis (hierna: ptss) heeft. De rechtbank heeft aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het besluit van 3 oktober 2014 in stand te laten, omdat de burgemeester zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook bij meewegen van de ptss van [appellant] het belang gediend bij handhaving zwaarder weegt dan het belang van [appellant].
4.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang gediend bij handhaving zwaarder weegt dan zijn belang. Daartoe voert hij aan dat hij al twaalf jaar in de woning woonde, bij zijn verhuurder niet is gebleken van klachten van omwonenden, hij nu vier jaar geen sociale huurwoning kan krijgen en dakloos zijn niet bevorderlijk is voor zijn geestelijke gezondheidstoestand. Verder voert hij aan dat de burgemeester een nadere motivering had moeten geven over en een nader onderzoek had moeten doen naar zijn ptss. Tot slot voert [appellant] aan dat de burgemeester had kunnen volstaan met een minder ingrijpende maatregel.
4.2. De burgemeester heeft in redelijkheid een zwaar gewicht kunnen toekennen aan het belang gediend bij sluiting van de woning voor drie maanden. Met de sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen, de openbare orde hersteld en herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde en verdere aantasting van het woon- en leefklimaat voorkomen. Voorafgaand aan een onderzoek door de politie zijn verscheidene meldingen van buurtbewoners over het pand binnengekomen. Het belang van [appellant] bij het kunnen blijven wonen in de woning en de gevolgen voor hem van de sluiting van de woning zijn door de burgemeester meegewogen. Ter zitting van de rechtbank heeft de burgemeester toegelicht dat de belangenafweging volgens hem niet anders uitvalt als hij de ptss van [appellant] daarbij meeweegt, nu zwaar gewicht moet worden toegekend aan het belang gediend bij sluiting van de woning. De burgemeester betwist het bestaan van een ptss bij [appellant] niet. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de burgemeester een nadere motivering had moeten geven of nader onderzoek had moeten doen. De burgemeester heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang gediend bij handhaving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] en dat hij niet met een minder ingrijpende maatregel kon volstaan. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de burgemeester in redelijkheid de last tot sluiting van de woning voor drie maanden heeft kunnen opleggen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Verheij w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
176-819.