201503416/1/A2.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2015 in zaak nr. 14/3984 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2010 voor [appellant] herzien en op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 20 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2015, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft voor het jaar 2010 kinderopvangtoeslag ontvangen voor de opvang van zijn dochter. Bij besluit van 3 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen die toeslag definitief vastgesteld op € 10.843,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in 2012 een besluit tot wijziging van het voorschot genomen, waarbij de toeslag op nihil is gesteld. De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 30 mei 2013 in zaak nr. 12/3934 geoordeeld dat een besluit tot wijziging van het voorschot niet meer mogelijk was, omdat het recht op toeslag definitief was vastgesteld. Hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve vaststelling herzien. In geschil is, of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen tot deze herziening heeft mogen komen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat hij geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang. De rechtbank heeft niet onderkend dat hij co-ouder is samen met zijn ex-partner, de moeder van het kind, en dat hij heeft gezorgd dat de uitbetaalde toeslag aan de juiste instanties en personen werd overgemaakt. Later is gebleken dat ook de moeder voor dezelfde opvang kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en ontvangen. Het komt voor rekening van de Belastingdienst/Toeslagen dat dubbel is betaald. Weliswaar heeft hij op de formulieren ingevuld dat hij geen gebruik heeft gemaakt van opvang, maar dat is voortgekomen door onbekendheid met de regels, aldus [appellant].
2.1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2.2. Niet in geschil is dat zowel [appellant] als zijn ex-partner kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd voor 2010. Evenmin is in geschil dat [appellant] in zijn aanvraag heeft gekozen voor uitbetaling op de bankrekening van zijn ex-partner. Deze keuze komt voor zijn rekening en de op grond van deze aanvraag toegekende voorschotten zijn, ondanks de uitbetaling aan zijn ex-partner, aan [appellant] verstrekte voorschotten. Dat zijn ex-partner hierdoor feitelijk dubbele kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, maakt dit niet anders.
Bij besluit van 2 juli 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2010 bepaald op een bedrag van € 10.378,00. [appellant] heeft bij brief van 4 juli 2011 desgevraagd aan de dienst te kennen gegeven dat hij in 2010 geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang. In zijn bezwaarschrift van 17 februari 2012 heeft hij vermeld dat zijn ex-partner in 2010 recht had op kinderopvangtoeslag omdat zijn dochter bij haar stond ingeschreven. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het licht hiervan terecht geoordeeld dat [appellant] in 2010 geen recht had op kinderopvangtoeslag en dat hij dit wist of behoorde te weten. Dat deze verklaringen zouden zijn voortgekomen uit onwetendheid met de van toepassing zijnde regelgeving, is niet van belang.
2.3. Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
480.