ECLI:NL:RVS:2016:68

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
201503367/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van voorzieningen voor valbeveiliging op basisscholen in het Programma onderwijshuisvesting

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de stichting Stichting voor Christelijk Basisonderwijs De Greiden tegen de gemeente Súdwest-Fryslân. De stichting had verzocht om voorzieningen voor valbeveiliging op de daken van zes basisscholen op te nemen in het Programma en Overzicht onderwijshuisvesting 2013. Het college van burgemeester en wethouders had dit verzoek op 6 november 2012 geweigerd, en deze weigering werd later door de rechtbank Noord-Nederland bevestigd in een uitspraak van 9 april 2015. De Greiden stelde dat de gevraagde voorzieningen noodzakelijk waren om te voldoen aan de eisen van de Arbeidsomstandighedenwet, maar het college betoogde dat de kosten voor deze voorzieningen uit de ontvangen bekostiging voor materiële instandhouding moesten worden gefinancierd.

De Raad van State oordeelde dat de gevraagde voorzieningen niet onder de definitie van 'voorzieningen in de huisvesting' vallen zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de bijbehorende verordening. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de voorzieningen niet verplicht waren en dat het college de gevraagde voorzieningen terecht had geweigerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

201503367/1/A2.
Datum uitspraak: 13 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting voor Christelijk Basisonderwijs De Greiden, gevestigd te Exmorra, gemeente Súdwest-Fryslân,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 april 2015 in zaak nr. 14/5073 in het geding tussen:
De Greiden
en
het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2012 heeft het college geweigerd door De Greiden gevraagde voorzieningen ten behoeve van valbeveiliging voor zes basisscholen in het Programma en Overzicht onderwijshuisvesting 2013 (hierna: het Programma 2013) op te nemen.
Bij besluit van 4 november 2014 heeft het college het door De Greiden daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2015 heeft de rechtbank het door De Greiden daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft De Greiden hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Greiden en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2015, waar De Greiden, vertegenwoordigd door R. Bijma, werkzaam bij Adviesbureau Bijma, vergezeld van [bestuurder van De Greiden], en het college, vertegenwoordigd door J. Schoonoort en C. Hofstee, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Greiden heeft bij onderscheiden aanvragen van januari 2012 het college verzocht om veiligheidsvoorzieningen op de daken van scholen in verband met valgevaar op te nemen in het Programma 2013. Het betreft voorzieningen voor de volgende scholen, die onder het beheer van De Greiden vallen: Christelijke basisschool (CBS) De Ark te Makkum, CBS De Paadwizer te Parrega, CBS De Hoekstien te Arum, CBS De Reinbôge te Tjerkwerd, CBS J.C.P. Salverdaskoalle te Wons en CBS De Gielguorde te Lollum.
Het besluit van 6 november 2012 waarbij het college heeft geweigerd de gevraagde veiligheidsvoorzieningen op te nemen in het Programma 2013, is gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 25 september 2013.
Bij uitspraak van 22 augustus 2014 heeft de rechtbank het beroep van De Greiden daartegen gegrond verklaard en het besluit van 25 september 2013 vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college De Greiden in de gelegenheid had moeten stellen de aanvragen aan te vullen met de gemaakte risico-inventarisatie- en evaluaties (RI&E’s).
Ter uitvoering van de uitspraak van 22 augustus 2014 heeft het college opnieuw op het bezwaar beslist. Bij het besluit van 4 november 2014 heeft het college het bezwaar van De Greiden wederom ongegrond verklaard. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat De Greiden voor het schoonmaken van het dak en het uitvoeren van kleine reparaties aan het dak een vergoeding van het Rijk ontvangt. Voorzieningen voor valbeveiliging dienen uit deze vergoeding te worden gefinancierd. Indien deze werkzaamheden door een externe partij worden uitgevoerd, is die partij zelf verantwoordelijk voor het treffen van de nodige maatregelen. De gevraagde voorzieningen voor het veilig betreden van het dak zijn niet expliciet en verplicht voorgeschreven in de artikelen 3.16, 7.23 en 7.23a van het Arbeidsomstandighedenbesluit en uit de door De Greiden toegezonden RI&E’s volgt ook niet dat deze voorzieningen verplicht moeten worden aangebracht, aldus het college.
In de aangevallen uitspraak van 9 april 2015 heeft de rechtbank dit standpunt van het college gevolgd.
2. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, zoals deze gold ten tijde van belang (hierna: de WPO), draagt het college ten behoeve van de door de gemeente in stand gehouden scholen en ten behoeve van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 92 tot en met 112.
Ingevolge artikel 92, eerste lid, wordt voor de toepassing van deze artikelen onder voorzieningen in de huisvesting begrepen:
[…]
b. voorzieningen, bestaande uit:
1°. aanpassingen […].
Ingevolge artikel 95, eerste lid, stelt het college, na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente, jaarlijks ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hen te bepalen tijdstip een programma als bedoeld in het tweede lid vast.
Ingevolge het tweede lid omvat het programma de voorzieningen in de huisvesting, bedoeld in artikel 92, die in het jaar na de vaststelling van het programma voor bekostiging in aanmerking zullen worden gebracht voor niet door de gemeente in stand gehouden scholen alsmede voorzieningen die nodig zijn voor door de gemeente in stand gehouden scholen.
Ingevolge artikel 100, eerste lid, wordt een voorziening in de huisvesting slechts geweigerd, indien:
a. de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 92,
[…]
f. de gewenste voorziening anders dan op grond van de onderdelen b tot en met d niet noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 102, eerste lid, aanhef en onder a, stelt de gemeenteraad bij verordening een regeling vast met betrekking tot de voorzieningen die ingevolge artikel 92 voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht.
Ingevolge artikel 113, derde lid, worden programma's van eisen vastgesteld voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van de scholen.
Ingevolge artikel 114 worden de programma's van eisen, bedoeld in artikel 113, derde lid, onderverdeeld in programma's van eisen omtrent:
a. onderhoud,
[…].
Ingevolge artikel 134, eerste lid, verstrekt het Rijk jaarlijks aan het bevoegd gezag bekostiging ten behoeve van de materiële instandhouding waarop de programma's van eisen, bedoeld in artikel 114, betrekking hebben.
Ingevolge artikel 2 van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Súdwest-Fryslân, zoals deze gold ten tijde van belang (hierna ook: de Verordening), worden bij de toepassing van deze verordening de volgende voorzieningen onderscheiden:
[…]
b. aanpassingen aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I onder 1.9 en 2.9;
[…].
In bijlage I van de Verordening is onder meer het volgende bepaald:
Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:
• deel A: lesgebouwen;
• deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.
Deel A Lesgebouwen
1.9 Aanpassing
De voorziening aanpassing bestaat uit:
[…]
d. voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;
[…].
Ad d
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.
2.1. Ingevolge artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
Ingevolge het tweede lid is in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 m of meer te vallen.
Artikel 7.23 bevat algemene bepalingen over het gebruik van arbeidsmiddelen voor werken op hoogte, zoals ladders, steigers en trappen.
Artikel 7.23a bevat specifieke bepalingen betreffende het gebruik van ladders en trappen.
Ingevolge artikel 9.5a, eerste lid, aanhef en onder b en f, is degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn, verplicht tot naleving ten aanzien van die vrijwilligers van de voorschriften en verboden die zijn opgenomen in de artikelen 3.16, 7.23 en 7.23a.
3. De Greiden betoogt dat de rechtbank op ondeugdelijke gronden tot het oordeel is gekomen dat de gevraagde voorzieningen geen voorzieningen in de huisvesting zijn in de zin van artikel 2, aanhef en onder b van de Verordening, in samenhang gelezen met paragraaf 1.9, aanhef en onder d, van deel A van bijlage I. Gelet op de artikelen 3.16, 7.23 en 7.23a van het Arbeidsomstandighedenbesluit moeten voorzieningen op het dak ter voorkoming van valgevaar worden begrepen onder voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit wet- en regelgeving. Het college heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij de kosten van deze voorzieningen moet bestrijden uit de vergoeding voor materiële instandhouding die zij van het Rijk ontvangt, aldus De Greiden.
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de weigeringsgrond van artikel 100, eerste lid, aanhef en onder f, van de WPO niet van toepassing is.
3.2. De door De Greiden aangehaalde artikelen 3.16, 7.23 en 7.23a van het Arbeidsomstandighedenbesluit nopen tot het treffen van maatregelen indien werkzaamheden op het dak plaatsvinden waarbij valgevaar bestaat. Deze artikelen verplichten evenwel niet tot een bouwkundige aanpassing van gebouwen. Uit de RI&E’s volgt evenmin een verplichting daartoe. Het ontbreken van de gewenste voorzieningen betekent niet dat de bouwkundige staat van de lesgebouwen van De Greiden niet voldoet aan de toepasselijke wet- en regelgeving. Anders dan De Greiden stelt, kan, reeds omdat in haar geval geen wettelijke verplichting tot bouwkundige aanpassing bestaat, uit de door haar aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2001, in zaak nr. 200003500/1 (aangehecht) niet worden afgeleid dat sprake is van een voorziening die voor bekostiging in aanmerking komt.
De gewenste voorzieningen zijn nodig voor schoonmaak en onderhoud van de lesgebouwen. Op basis van de op artikel 113, derde lid, en artikel 114 van de WPO gebaseerde programma’s van eisen ontvangt De Greiden ten behoeve van de materiële instandhouding voor onderhoud jaarlijks een vergoeding van het Rijk. Hierin is een financiële component voor gebouwonderhoud en schoonmaakonderhoud begrepen. Zie in dit verband de Regeling vaststelling programma’s van eisen PO en (V)SO en bekostiging materiële instandhouding samenwerkingsverband 2012. Dat De Greiden ervoor kiest om inspectie en onderhoud van de daken van lesgebouwen in eigen beheer uit te voeren, leidt niet tot het oordeel dat het college de gewenste voorzieningen voor vergoeding in aanmerking had moeten brengen. Zoals het college heeft toegelicht, kan De Greiden in het kader van het reguliere onderhoud zelf aanpassingen aan de schoolgebouwen doen.
Gelet op het vorenstaande zijn de door De Greiden gevraagde voorzieningen ten behoeve van valbeveiliging niet aan te merken als voorzieningen in de zin van artikel 92, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1°, van de WPO, zoals nader gedefinieerd in artikel 2, aanhef en onder b van de Verordening, in samenhang gelezen met paragraaf 1.9, aanhef en onder d, van deel A van bijlage I. Het college heeft, gelet op artikel 102, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 100, eerste lid, aanhef en onder a, van de WPO terecht geweigerd de gevraagde voorzieningen in het Programma 2013 op te nemen. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
w.g. Borman w.g. Koster
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016
710.