201507354/1/A4.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2015 heeft het college zijn beslissing om op 26 juli 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 op een andere dag dan de voorgeschreven dag aanbieden van afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 125,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 10 september 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder een overtreding verstaan een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Ingevolge artikel 5:2, tweede lid, wordt onder een overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak die op zondag 26 juli 2015 op de Posthoornstraat ter hoogte van nummer 256 is aangetroffen. Omdat in de vuilniszak een poststuk is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [bedrijf], waarvan [appellant] eigenaar is, stelt het college zich op het standpunt dat de vuilniszak van [appellant] afkomstig is, dat hij deze in strijd met artikel 11, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening heeft aangeboden en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang op hem als overtreder kunnen worden verhaald.
3. [appellant] betoogt dat hij ten onrechte is aangemerkt als overtreder. Volgens hem heeft een derde de vuilniszak op de verkeerde dag aangeboden. Daartoe voert hij aan dat de vuilniszak op een zondag is aangetroffen, terwijl [bedrijf] op zaterdag en zondag gesloten is. Verder voert [appellant] aan dat hij een contract heeft met een inzamelaar van afvalstoffen die zijn afvalstoffen afvoert, zodat er voor hem geen reden was de vuilniszak neer te zetten op de locatie waar deze is aangetroffen.
3.1. In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. Niet in geschil is dat de aangetroffen vuilniszak is aangeboden op een dag die geen inzameldag was en dus in strijd met de Afvalstoffenverordening is aangeboden. In de vuilniszak is een poststuk met de naam- en adresgegevens van [bedrijf] aangetroffen. De vuilniszak is tot [appellant] herleidbaar, omdat hij eigenaar is van [bedrijf]. Dit betekent dat het college mag aannemen dat [appellant] de overtreder is, tenzij [appellant] aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de vuilniszak op onjuiste wijze heeft aangeboden.
3.3. De enkele stelling van [appellant] dat een derde de vuilniszak op de verkeerde dag heeft aangeboden is onvoldoende voor het oordeel dat aannemelijk is dat hij, hoewel de vuilniszak tot hem herleidbaar is, niet de overtreder is. Er bestaat in zoverre geen grond voor het oordeel dat het college [appellant] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
De omstandigheid dat de vuilniszak op zondag is aangetroffen, terwijl [bedrijf] op zaterdag en zondag gesloten is, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat de vuilniszak eerder kan zijn neergezet.
Uit het overgelegde contract met de inzamelaar van afvalstoffen blijkt voorts dat [appellant] afvalstoffen door die inzamelaar laat afvoeren, maar daaruit volgt niet dat hij de aangetroffen vuilniszak niet ter inzameling heeft aangeboden in de Posthoornstraat. De conclusie is dan ook dat het college [appellant] terecht als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
457-833.