201503885/1/A3.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2013 heeft het college met toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) separate overzichten verstrekt met de namen en de financiële gegevens per individuele oud-bestuurder van de gemeente Geldrop-Mierlo.
Bij besluit van 21 april 2015 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep bij de Afdeling ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], werkzaam bij [bedrijf], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P.H. Gofers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Met het besluit van 21 april 2015 heeft het college gevolg gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2015 in zaak nr. 201400908/1/A3 waarin de Afdeling onder meer heeft overwogen dat de door [appellant] in zijn verzoek van 19 april 2013 gevraagde wachtgeldgegevens in documenten, zoals loonstaten, zijn vervat en dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de Wob niet van toepassing is op het verzoek van 19 april 2013. Tegen het vervolgens genomen besluit van 21 april 2015 kon [appellant], wegens het toepassen door de Afdeling in genoemde uitspraak van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), slechts bij haar beroep instellen.
2. In het besluit van 21 april 2015 tot handhaving van het besluit van 7 mei 2013 heeft het college uiteengezet dat het heeft gekozen voor separate toezending van een overzicht van de namen en van een overzicht van de financiële gegevens per individuele oud-bestuurder omdat [appellant] expliciet ook om namen had verzocht. Het college stelt dat [appellant] daarmee niet in zijn belangen is geschaad omdat hij hiermee de informatie krijgt waarom hij heeft verzocht.
3. [appellant] betoogt dat hij in bezwaar heeft laten weten dat hij heeft verzocht om documenten uit de financiële administratie zoals bijvoorbeeld loonstaten en jaaropgaven. Dit had het college moeten opvatten als het verduidelijken van de vorm waarin hij de informatie verstrekt wilde hebben. Verweerder had deze verduidelijking bij de heroverweging in bezwaar moeten betrekken en de gevraagde informatie in beginsel in de door hem gewenste vorm dienen te verstrekken.
3.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef, verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker gewenste vorm.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
3.2. [appellant] heeft in bezwaar ondermeer uiteengezet dat hij met zijn verzoek nadrukkelijk niet uitsluitend een overzicht wenste te verkrijgen maar heeft verzocht om informatie die bij het college berust over de door hem geduide bestuurlijke aangelegenheid in bestaande documenten, zoals loonstaten of jaaropgaven. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2015 in zaak nr. 201409620/1/A3 overweegt de Afdeling dat het college het bezwaar in zoverre als een verduidelijking van het verzoek had moeten opvatten. Dit geldt te meer nu in de bezwaarfase een heroverweging plaatsvindt en de verduidelijking geen verruiming van het oorspronkelijke verzoek behelst. Het college was derhalve gehouden de gevraagde documenten openbaar te maken, behoudens aanwezige weigeringsgronden als bedoeld in artikel 10 en 11 van de Wob.
Het betoog slaagt. Het beroep behoeft voor het overige geen bespreking.
4. Het beroep is gegrond. Het besluit van het college van 21 april 2015 wordt vernietigd wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid van de Awb en artikel 7, tweede lid, aanhef, van de Wob. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo van 21 april 2015, kenmerk 2013.18/2015.07699;
III. bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Zegveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
43.