201504116/1/A3.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2015 in zaak nr. 14/6626 in het geding tussen:
[appellante]
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Nieuw-West.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2013 heeft het algemeen bestuur de inrichting en de herindeling van de markt Plein '40-'45 vastgesteld. Bij besluit van 23 april 2014 is [appellante] met ingang van 1 oktober 2013 vergunning verleend voor het innemen van de vaste marktstandplaatsnummers 66-67 op dinsdag tot en met vrijdag.
Bij besluit van 2 september 2014 heeft het algemeen bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en het algemeen bestuur hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. I. Özkara, advocaat te Arnhem en door [gemachtigden], en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. T. Jansen, werkzaam bij het stadsdeel Nieuw-West, zijn verschenen. Voorts is gehoord [partij], wonend te [woonplaats].
Overwegingen
1. De toegekende vaste marktstandplaatsvergunning voor dinsdag tot en met vrijdag geldt voor dezelfde nummers die [appellante] vóór de herindeling waren toegekend. Omdat zij op de herindelingsbijeenkomst van 19 september 2013 niet in persoon aanwezig was en haar wel aanwezige dochter [dochter appellante] volgens het algemeen bestuur niet schriftelijk was gemachtigd om namens haar moeder aan de herindeling deel te nemen, zijn de door [appellante] gewenste vaste marktstandplaatsnummers 72-73 niet aan haar maar aan een andere vaste standplaatshouder toegekend.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het algemeen bestuur zich op het standpunt kon stellen dat de machtiging van haar dochter van 10 augustus 2013 om namens haar standplaats in te nemen op de markt, onvoldoende is om namens haar deel te nemen aan de herindelingsbijeenkomst. Zij beroept zich daarbij op artikel 2.3, onder c en d, van het Beheerreglement Markten Geuzenveld-Slotermeer (hierna: het Beheerreglement). Ook wijst zij er op dat haar dochter bij naam en toenaam bekend was bij de marktorganisatie en namens [appellante] in de vakantieperiode heeft deelgenomen aan de dagelijkse herindeling van de markt en andere handelingen heeft verricht die alleen aan vergunninghouders toekomen. Bovendien is een bestuursorgaan blijkens het bepaalde in artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet verplicht om een schriftelijke machtiging te verlangen ter behartiging van iemands belangen in het verkeer met bestuursorganen. [appellante] voert verder aan dat een andere deelnemer van de herindeling de daarvoor ook benodigde marktpas niet bij zich had maar wel mee mocht doen aan de herindeling als hij zijn marktpas de volgende dag zou laten zien.
2.1. Het algemeen bestuur heeft toegelicht dat de machtiging van de dochter van 10 augustus 2013 om [appellante] op de markt te vervangen gedurende haar vakantie van 15 augustus tot en met 30 september 2013, moet worden aangemerkt als een ontheffing bedoeld in artikel 2.9 van het Beheerreglement van het verbod om zich op de marktplaats te doen vervangen. Deze ontheffing onderscheidt zich van de machtiging die nodig is om een vaste plaatshouder te vertegenwoordigen bij de periodieke herindelingsbijeenkomst die de verdeling van de plaatsen voor een periode van drie jaar regelt.
2.2. Artikel 2.9 van het Beheerreglement maakt deel uit van paragraaf 5 over "Plaatsbezetting en vervanging". Een dergelijke ontheffing kan blijkens artikel 2.9 worden verleend voor vervanging van de vaste plaatshouder wegens ziekte, vakantie tot een maximum van zes weken per jaar, of wegens bijzondere omstandigheden. Artikel 2.3 van het Beheerreglement, waar [appellante] zich op beroept, maakt deel uit van paragraaf 3 over "Periodieke en dagelijkse herindeling". De machtiging die ingevolge het derde lid, onder d, van dit artikel is vereist, regelt de vertegenwoordiging van de vaste plaatshouder die is verhinderd om persoonlijk op de herindelingsbijeenkomst aanwezig te zijn.
De aan [appellante] verstuurde brief met de uitnodiging voor de periodieke herindelingsbijeenkomst van 19 september 2013 bevatte een voor die herindeling bestemd machtigingsformulier dat, naar niet in geschil is, niet door [appellante] is gebruikt. De dochter kon dit formulier derhalve niet alsnog overleggen. De vervangingsontheffing van 10 augustus 2013, zo de dochter die al bij de herindelingsbijeenkomst bij zich had, heeft het algemeen bestuur ongeschikt mogen vinden om tevens te gelden voor het meedoen, namens [appellante], met de herindeling. Het tijdelijk vervangen van een vergunninghouder op de standplaats en het mogen verrichten van handelingen, waaronder de dagelijkse herindeling, tijdens die vervanging, strekt immers minder ver dan het meedoen, namens vergunninghouder, met een herindelingsbijeenkomst waarin de vaste standplaats voor een langere periode wordt toegekend.
Dat het algemeen bestuur ingevolge artikel 2:1 van de Awb niet verplicht was een schriftelijke machtiging voor de herindeling te verlangen, betekent niet, dat het bestuur niet bevoegd was dit op grond van artikel 2.3, derde lid, onder d, van het Beheerreglement te doen.
De deelnemer die zonder zijn marktpas direct te tonen, anders dan de dochter, wel inhoudelijk mee mocht doen met de herindeling was een vaste standplaatshouder in persoon, zodat die situatie niet vergelijkbaar is met die van de dochter van [appellante].
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Zegveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
43.