201400865/2/R2.
Datum uitspraak: 13 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Veiliger Zaltbommel (hierna: de stichting), gevestigd te Zaltbommel,
appellante,
en
de raad van de gemeente Zaltbommel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Zaltbommel, Van Voordenpark" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De stichting, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sachem Europe B.V. (hierna: Sachem) en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De stichting, Sachem en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2014, waar de stichting, vertegenwoordigd door drs. A.J. van Kooten en ing. R. Beijk, bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door G.J.J. Rinkel, werkzaam bij de gemeente, J. Eskens en R. Steenbergen, bijgestaan door mr. E. Broeren, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Sachem, vertegenwoordigd door ing. V.A. van de Pas en R. Rosman, bijgestaan door mr. H.M.F.F. Verbeet, gehoord.
Bij tussenuitspraak van 1 april 2015 in zaak nr. 201400865/1/R2; hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending daarvan het geconstateerde gebrek in het besluit van 28 november 2013 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 9 juli 2015 heeft de raad ter uitvoering van voormelde tussenuitspraak het besluit van 28 november 2013 gewijzigd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de stichting een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 28 november 2013
1. Gelet op rechtsoverweging 7.5 van de tussenuitspraak is het beroep van de stichting tegen het besluit van 28 november 2013 gegrond. Dit besluit komt voor zover het betreft artikel 1, lid 1.32, aanhef en onder c, van de planregels voor zover het betreft de zinsnede "én een gemiddelde personendichtheid per bedrijfsperceel groter dan 80 personen/ha (1 persoon/125 m2 bvo)" wegens strijd met artikel 5, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) voor vernietiging in aanmerking.
Het besluit van 9 juli 2015
2. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het besluit van 9 juli 2015.
3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad heeft beoogd extra bescherming te bieden door aan de hand van de personendichtheid het groepsrisico in te perken. Daartoe heeft de raad in artikel 1, lid 1.32, aanhef en onder c, van de planregels kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, aanhef en onder c, van het Bevi, nader gedefinieerd als bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 personen én een gemiddelde personendichtheid per bedrijfsperceel groter dan 80 personen per hectare. Die nadere definitie brengt met zich dat eerst van een kwetsbaar object als bedoeld in deze planregel sprake is indien aan beide voorwaarden is voldaan. Volgens deze definitie is een bedrijfsgebouw voor meer dan 50 personen en een gemiddelde personendichtheid per bedrijfsperceel kleiner dan of gelijk aan 80 personen per hectare geen kwetsbaar object. In artikel 1, aanhef en onder l, aanhef en onder c, van het Bevi worden kwetsbare objecten weliswaar gedefinieerd als gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, maar daarin komt de personendichtheid per bedrijfsperceel niet voor. Door in artikel 1, lid 1.32, aanhef en onder c, van de planregels aan de personendichtheid per bedrijfsperceel een minimum te stellen, wordt het begrip kwetsbaar object ingeperkt ten opzichte van de definitiebepaling van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, aanhef en onder c, van het Bevi waardoor een beperking van het door het Bevi voorgeschreven beschermingsregime niet is uitgesloten.
4. Bij besluit van 9 juli 2015 heeft de raad een nieuwe Inventarisatie (beperkt) kwetsbare objecten (bijlage 5 bij de plantoelichting en bijlage 2 bij de planregels) en een aangepaste Verantwoordingsplicht externe veiligheid (bijlage 2 bij de plantoelichting) aan het plan ten grondslag gelegd, alsmede artikel 1, lid 1.32, aanhef en onder c, van de planregels gewijzigd en artikel 5.4, onder g, aan de planregels toegevoegd, onder vernummering van de oorspronkelijke bepaling onder g tot h.
5. De stichting heeft naar aanleiding van het besluit van 9 juli 2015 meerdere stukken ingediend. De Afdeling beschouwt deze stukken tezamen als de zienswijze van de stichting over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
6. De stichting betoogt dat de aangepaste Verantwoordingsplicht externe veiligheid niet voldoet nu daarin ten onrechte geen rekening is gehouden met het risico van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Ook ten tijde van de opstelling van het bestemmingsplan was volgens de stichting sprake van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en was dit ook voor de toekomst voorzien.
6.1. Ten aanzien van het risico van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is de Verantwoordingplicht externe veiligheid ten opzichte van het besluit van 28 november 2013 niet gewijzigd. In beide versies hiervan is in paragraaf 3.1.4 vermeld dat voor het spoor dat langs het plangebied loopt geen vervoer van gevaarlijke stoffen is voorzien en dat de spoorlijn daarmee geen relevante risicobron is.
Met het betoog dat in de verantwoording van het groepsrisico door de raad ten onrechte geen rekening is gehouden met het risico van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor heeft de stichting haar beroepsgronden uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat hetgeen de stichting in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.
7. De stichting betoogt dat artikel 5.4, aanhef en onder g, van de planregels ten onrechte is beperkt tot percelen waar zich meer dan 50 personen kunnen bevinden. Zo heeft deze bepaling door deze beperking geen betrekking op de gronden en opstallen van de bedrijven [bedrijf A] en [bedrijf B], gevestigd aan [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 2], hoewel uit de Inventarisatie (beperkt) kwetsbare objecten blijkt dat zich op beide naast elkaar gelegen bedrijfspercelen samen genomen meer dan 50 personen kunnen bevinden en de gemiddelde personendichtheid op deze percelen meer dan 80 personen/ha bedraagt.
7.1. Ingevolge artikel 5.4, aanhef en onder g, van de planregels wordt onder strijdig gebruik in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming voor: indien het aantal personen op een perceel meer dan 50 kan bedragen: een gemiddelde personendichtheid van 80 personen/ha (1 persoon/125 m2 bvo) per bedrijfsperceel.
7.2. Artikel 5.4, aanhef en onder g, van de planregels is bij besluit van 9 juli 2015 in het plan opgenomen. De raad beoogt hiermee extra bescherming te bieden door aan de hand van de maximering van de personendichtheid op percelen waar zich meer dan 50 personen kunnen bevinden het groepsrisico te beperken.
Artikel 13, eerste lid, aanhef, van het Bevi bepaalt dat indien de raad een bestemmingsplan vaststelt, de plantoelichting in elk geval de in dit artikellid onder a tot en met i opgenomen aspecten vermeldt. Die vermelding wordt aangeduid als de verantwoording van het groepsrisico. In de Verantwoordingsplicht externe veiligheid die de verantwoording van het groepsrisico bevat, is vermeld dat het groepsrisico van alle aanwezige bronnen onder de oriëntatiewaarde ligt. Het Bevi verplicht niet tot het opnemen van planregelingen ter beperking van het groepsrisico.
In aanmerking genomen dat het groepsrisico van alle bronnen onder de oriëntatiewaarde ligt en gelet op het ontbreken van een wettelijke plicht tot het opnemen van een planregeling ter beperking van het groepsrisico, geeft hetgeen de stichting heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het door de raad ter beperking van het groepsrisico in het plan opgenomen gebruiksverbod van artikel 5.4, aanhef en onder g, van de planregels zich ook had moeten uitstrekken tot percelen waar zich niet meer dan 50 personen kunnen bevinden.
Het betoog faalt.
8. De stichting betoogt dat in de nieuwe Inventarisatie (beperkt) kwetsbare objecten de kwetsbaarheid van objecten ten onrechte niet per gebouw is bepaald, maar per bedrijf, in ieder geval bij de in hetzelfde gebouw gevestigde bedrijven [bedrijf C] en [bedrijf D]. Dat is in strijd met het Bevi, waarin objecten zelfstandige gebouwen zijn en niet gedeelten van gebouwen, aldus de stichting.
8.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.32, aanhef en onder c, van de planregels wordt een object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l, onder c, van het Bevi voor dit bestemmingsplan nader gedefinieerd als gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren: een bedrijfsgebouw bestemd voor meer dan 50 personen.
8.2. In de nieuwe Inventarisatie (beperkt) kwetsbare objecten is de kwetsbaarheid van de bedrijven [bedrijf C] en [bedrijf D] afzonderlijk beoordeeld. De personencapaciteit van [bedrijf C] bedraagt 12,3 personen en die van [bedrijf D] 14,7 personen.
Indien met de stichting ervan wordt uitgegaan dat deze bedrijven, gevestigd aan [locatie 3] en [locatie 4] te Zaltbommel in één en hetzelfde gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l, onder c, van het Bevi zijn gevestigd, kan, nu er geen aanwijzingen zijn dat dit gebouw daarmee niet volledig in gebruik is, uit deze gegevens worden afgeleid dat de personencapaciteit van dit gebouw 27 personen bedraagt. Dit aantal ligt ruimschoots onder het aantal van 50 personen als vermeld in artikel 1.32, aanhef en onder c, van de planregels. De stichting heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie van de Inventarisatie (beperkt) kwetsbare objecten dat alle onderzochte objecten beperkt kwetsbaar zijn niet voor dit gebouw geldt. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich bij de wijziging van het plan niet op deze conclusie van de Inventarisatie (beperkt) kwetsbare objecten heeft mogen baseren.
Het betoog faalt.
9. Het beroep tegen het besluit van 9 juli 2015 is ongegrond.
10. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van 28 november 2013 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zaltbommel tot vaststelling van het bestemmingplan "Zaltbommel, Van Voordenpark" voor zover het betreft artikel 1, lid 1.32, aanhef en onder c, van de planregels voor zover het betreft de zinsnede "én een gemiddelde personendichtheid per bedrijfsperceel groter dan 80 personen/ha (1 persoon/125 m2 bvo)";
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juli 2015 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Zaltbommel tot vergoeding van de bij de stichting Stichting Veiliger Zaltbommel in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.274,94 (zegge: tweeduizend tweehonderdvierenzeventig euro en vierennegentig cent), waarvan € 1.488,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Zaltbommel aan de stichting Stichting Veiliger Zaltbommel het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Baaren
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016
579.