ECLI:NL:RVS:2016:625

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
201502178/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 4 februari 2015 het beroep van [appellante] gegrond verklaarde en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 6 november 2013 vernietigde. Dit besluit had de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien en vastgesteld op nihil. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder, op 28 september 2012, het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2009 herzien. Na de uitspraak van de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen op 13 oktober 2015 de kinderopvangtoeslag alsnog vastgesteld op € 9.079,00, inclusief rente van € 1.481,00. Tijdens de zitting op 8 februari 2016 heeft [appellante] verklaard dat zij het eens is met de hoogte van de toegekende toeslag, maar dat zij een proceskostenvergoeding wenst. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vervolgens de vraag behandeld of er nog belang bestaat bij het hoger beroep, nu er geen geschil meer is over de hoogte van de toeslag. De Afdeling concludeert dat er geen belang meer is bij de beoordeling van de zaak, en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Tevens wordt overwogen of er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, maar dit wordt afgewezen omdat [appellante] de benodigde bewijsstukken eerder had kunnen overleggen.

Uitspraak

201502178/1/A2.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 februari 2015 in zaak nr. 13/3275 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 6 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 februari 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 november 2013 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 13 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over het jaar 2009 herzien en deze alsnog vastgesteld op € 9.079,00, alsmede een bedrag van € 1.481,00 aan rente vergoed.
[appellante] heeft hierop een reactie gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door A. Trinks-Veninga, werkzaam bij Veninga Administraties, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De procedure bij de rechtbank ging over de weigering van de Belastingdienst/Toeslagen om [appellante] de gevraagde kinderopvangtoeslag over berekeningsjaar 2009 toe te kennen.
Tijdens de procedure bij de Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij brief van 23 juni 2015 [appellante] medegedeeld dat de dienst op grond van de in hoger beroep door haar overgelegde bankafschriften aangetoond acht dat zij de kosten van kinderopvang in 2009 heeft voldaan.
Bij besluit van 13 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanspraak van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2009 herzien en haar alsnog een toeslag ten bedrage van € 9.079,00 toegekend en een bedrag van € 1.481,00 aan rente vergoed.
Bij brief van 11 januari 2016 heeft [appellante] te kennen gegeven dat zij het eens is met de hoogte van het bedrag van de alsnog toegekende kinderopvangtoeslag over 2009.
Ter zitting heeft de gemachtigde van [appellante] desgevraagd verklaard het hoger beroep te handhaven, omdat zij een proceskostenvergoeding wenst. Desgevraagd heeft zij bevestigd dat het [appellante] uitsluitend gaat om een vergoeding voor de kosten van het hoger beroep.
2. Nu tussen partijen niet langer een geschil bestaat over de hoogte van de kinderopvangtoeslag over 2009, ziet de Afdeling zich gesteld voor de vraag of [appellante] nog belang heeft bij haar hoger beroep.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 25 april 2007 in zaak nr. 200606565/1 overweegt de Afdeling dat de bestuursrechter in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) alleen tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen is in een geschil met betrekking tot een besluit. In het geval van [appellante] bestaat een zodanig geschil niet langer, nu zij heeft bereikt wat zij met deze procedure probeerde te bereiken. De bestuursrechter is verder niet tot beantwoording van al dan niet principiële vragen gehouden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 maart 2005 in zaak nr. 200406181/1) geeft de vraag of een veroordeling in de proceskosten van het hoger beroep moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan.
Nu geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de zaak, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Vervolgens is er aanleiding om te bezien of in de omstandigheden van het geval, in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de appellant is tegemoetgekomen. Met toepassing van artikel 8:75a van de Awb is dan een proceskostenveroordeling mogelijk.
3.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor een proceskostenveroordeling, omdat [appellante] voor het eerst in hoger beroep aanvullende betalingsbewijzen - bankafschriften - heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij alle kosten van kinderopvang die zij volgens de jaaropgave van het gastouderbureau in 2009 verschuldigd was, heeft betaald. Op grond van die bewijsstukken heeft de dienst alsnog kinderopvangtoeslag toegekend. [appellante] had de bankafschriften eerder kunnen overleggen, zo stelt de Belastingdienst/Toeslagen.
[appellante] voert aan dat zij de gegevens van de bankafschriften al eerder aan de Belastingdienst/Toeslagen had opgegeven en deze gegevens dus vóór de hogerberoepsprocedure al bij de dienst bekend waren.
3.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van 16 april 2014 in zaak nr. 201210981/1/A2 overweegt de Afdeling dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten van zulke opvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. De Belastingdienst/Toeslagen mocht derhalve bewijsstukken van de door [appellante] gemaakte kosten verlangen en hoefde geen genoegen te nemen met de enkele opgave van deze kosten.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij brief van 21 mei 2013 [appellante] verzocht om toezending van kopieën van betalingsbewijzen waaruit blijkt dat zij kosten heeft gemaakt voor kinderopvang in 2009. Een betalingsbewijs is bijvoorbeeld een bankafschrift, zo vermeldt de brief.
3.3. De bankafschriften die ertoe hebben geleid dat de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 13 oktober 2015 alsnog kinderopvangtoeslag aan [appellante] heeft toegekend, had zij eerder kunnen overleggen. Indien [appellante] deze bankafschriften voorafgaand aan het besluit op bezwaar van 6 november 2013 had overgelegd, zou dit toen tot een voor haar begunstigend besluit hebben kunnen leiden. Het is dan ook aan [appellante] zelf te wijten dat zij deze procedure bij de Afdeling heeft moeten voeren. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2014 in zaak nr. 201303070/1/A2; www.raadvanstate.nl en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB4385).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Koster
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
710.