ECLI:NL:RVS:2016:612

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
201507277/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

Op 9 maart 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de wijk Kom Loosduinen te Den Haag. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 11 augustus 2015 een besluit genomen om locaties voor de plaatsing van deze containers vast te stellen. De appellant, een inwoner van Den Haag, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij zich niet kon verenigen met de aanwijzing van een specifieke locatie nabij zijn woning.

De appellant betoogde dat de plaatsing van de ORAC's zou leiden tot verlies van parkeerruimte en dat de parkeerdruk in de omgeving al hoog was door nabijgelegen voorzieningen zoals een school en een kinderdagverblijf. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de plaatsing inderdaad zou resulteren in het verlies van een parkeerplaats, maar het college stelde dat de parkeerdruk op wijkniveau niet boven de 90% zou uitstijgen, waardoor het verlies aan parkeerruimte aanvaardbaar werd geacht.

Daarnaast voerde de appellant aan dat de veiligheid van kinderen in het geding zou komen door de nabijheid van de ORAC's bij een school en kinderdagverblijf. Het college gaf aan dat het de tijden van lediging van de containers zou aanpassen om drukte te vermijden. Ook werd betoogd dat de geluidshinder van de ORAC's beperkt zou zijn door de constructie van de containers. De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid de locatie had kunnen aanwijzen en dat de bezwaren van de appellant niet opwegen tegen de belangen van de gemeente.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de afweging die gemaakt moet worden tussen lokale belangen en gemeentelijke voorzieningen.

Uitspraak

201507277/1/A4.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2015 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Kom Loosduinen (wijk 95) te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver, ing. R. van Coevorden en ir. H.W. Terlouw, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in de wijk Kom Loosduinen aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in plaatsing van twee ORAC’s aan de Luxemburgstraat ter hoogte van het pand op nummer [.], nabij de zijgevel en de achtertuin van de woning van [appellant] (locatie 95-01; hierna: de locatie). [appellant] kan zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen.
2. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943, gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:
"- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!).
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."
3. [appellant] betoogt dat het college de locatie in redelijkheid niet had kunnen aanwijzen. Volgens hem leidt plaatsing van ORAC's tot verlies van parkeerruimte, terwijl de parkeerdruk ter plaatse hoog is als gevolg van de school en het kinderdagverblijf nabij de locatie.
3.1. Ter zitting is komen vast te staan dat plaatsing van de ORAC's op de locatie leidt tot het verlies van een parkeerplaats.
Het college heeft in het verweerschrift naar voren gebracht dat de parkeerdruk niet op straatniveau maar op wijkniveau wordt bepaald, omdat niet elke straat afzonderlijk kan voorzien in voldoende parkeerruimte voor de aan die straat gelegen woningen. Het college heeft onbetwist gesteld dat de parkeerdruk, die wordt bepaald aan de hand van de bezettingsgraad van de beschikbare parkeerplaatsen, in de wijk Kom Loosduinen na plaatsing van de ORAC's niet boven de 90% zal uitstijgen. Daarom doet zich volgens het college ter plaatse geen parkeerprobleem voor en acht het college het verlies van een parkeerplaats ten behoeve van plaatsing van ORAC's aanvaardbaar.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 maart 2014 in zaak nr. 201306957/1/A4), kon het college er in redelijkheid voor kiezen de parkeerdruk op wijkniveau te beoordelen. [appellant] heeft niet betwist dat de parkeerdruk in de wijk Kom Loosduinen niet boven de 90% zal uitstijgen. Gelet daarop hoefde het college in de omstandigheid dat plaatsing van de ORAC's op de locatie leidt tot het verlies van een parkeerplaats geen aanleiding te vinden om af te zien van de aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat het legen van ORAC's een veiligheidsrisico met zich zal brengen voor met name voorbijlopende kinderen. Daartoe voert hij aan dat de straat ter hoogte van de locatie zeer smal is, terwijl de locatie direct voor een school en een kinderdagverblijf is gelegen, zodat zich ter plaatse regelmatig veel kinderen zullen bevinden.
4.1. Ter zitting heeft het college naar voren gebracht dat het voornemens is om de tijden waarop de ORAC's op de locatie worden geleegd aan te passen in die zin, dat het legen slechts gebeurt buiten de tijden dat het ter plaatse druk is vanwege naar school of het kinderdagverblijf gaande of daarvan komende kinderen. Volgens het college is dat ook bij andere scholen de praktijk en dient dit ook een efficiënte lediging van de ORAC's.
Gelet hierop geven de nabijheid van de school en het kinderdagverblijf en de gevolgen van het ledigen van ORAC's voor de veiligheid van kinderen geen aanleiding voor het oordeel dat het college in redelijkheid van aanwijzing van de locatie had moeten afzien.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat hij in zijn achtertuin geluidhinder zal ondervinden wanneer bewoners afval in de ORAC's op de locatie deponeren. Nu hij daar reeds overlast ondervindt van de school en het kinderdagverblijf had het college niet in redelijkheid de locatie kunnen aanwijzen, aldus [appellant].
5.1. Het college heeft in de Nota van Antwoord toegelicht dat de ORAC's zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers. Het in de ORAC's plaatsen van een huisvuilzak veroorzaakt volgens het college daarom niet of nauwelijks geluidhinder.
[appellant] heeft deze stellingen van het college niet betwist. Gelet op de door het college gegeven motivering ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geluidhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft. Voor zover [appellant] door de nabijheid van de school en het kinderdagverblijf reeds geluidhinder ondervindt, wat daar ook van zij, heeft het college daarin geen aanleiding hoeven vinden om in dit verband een andere maatstaf aan te leggen.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid de locatie heeft kunnen aanwijzen, nu in de omgeving van de locatie geschiktere locaties voor de ORAC's kunnen worden gevonden. Volgens [appellant] zijn er elders aan de Luxemburgstraat locaties die niet tot het verlies van een parkeerplaats nabij de school leiden en die tot geringere veiligheidsrisico's en hinder voor de omgeving leiden. [appellant] heeft hiertoe enkele concrete alternatieve locaties genoemd.
6.1. Ter zitting heeft het college naar voren gebracht dat het de door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties ongeschikt acht. Daartoe heeft het gesteld dat het ORAC's bij voorkeur niet in de directe nabijheid van gronden met een woonfunctie plaatst. Het heeft toegelicht dat verschillende van de door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties zich in de directe nabijheid van gronden met een woonfunctie bevinden waarbij, anders dan bij de aangewezen locatie, plaatsing voor een blinde gevel niet mogelijk is. Verder heeft het college toegelicht dat aanwijzing van een alternatieve locatie zoals door [appellant] voorgesteld een onevenwichtigere spreiding van de ORAC's over de wijk tot gevolg heeft. Dat leidt er volgens het college toe dat loopafstanden voor diverse gebruikers van de ORAC's zullen toenemen en dat de ORAC's op bepaalde locaties, gelet op het aantal bewoners dat er naar verwachting gebruik van zal maken, onvoldoende capaciteit zullen hebben.
Geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen het college naar voren heeft gebracht. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college in de door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties aanleiding had moeten vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
163-727.