ECLI:NL:RVS:2016:609

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
201505653/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek naturalisatie op basis van openbare orde en strafrechtelijke achtergrond

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 juni 2015 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 1 oktober 2014 het verzoek van [appellant] om het Nederlanderschap te verlenen afgewezen, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat hij een gevaar voor de openbare orde vormde. Dit was gebaseerd op een openstaande strafzaak tegen hem wegens overtredingen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld, gezien de serieuze verdenkingen die bestonden op het moment van de beslissing.

Tijdens de procedure heeft [appellant] aangevoerd dat hij inmiddels was vrijgesproken van de overtredingen en dat er geen reden meer was om aan te nemen dat hij een gevaar voor de openbare orde vormde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de eerdere verdenkingen en de openstaande strafzaak op het moment van de indiening van het verzoek nog steeds relevant waren. De Afdeling bevestigde dat het beleid van de staatssecretaris, zoals neergelegd in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, als uitgangspunt moet dienen bij de beoordeling van dergelijke verzoeken.

De Afdeling concludeerde dat de vrijspraak van [appellant] in de strafzaak geen bijzondere omstandigheid vormde die tot afwijking van het beleid noopte. De serieuze verdenkingen die bestonden op de relevante peilmomenten waren voldoende om het verzoek om naturalisatie af te wijzen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201505653/1/V6.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 juni 2015 in zaak nr. 15/731 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2014 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 22 december 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ten tijde van het besluit van 1 oktober 2014 stond tegen [appellant] een strafzaak open wegens overtreding van artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet en overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht in verband met diefstal van elektriciteit.
Ten tijde van het besluit van 22 december 2014 was [appellant] bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Den Haag van 14 november 2014 (hierna: het vonnis) vrijgesproken van voormelde overtreding van de Opiumwet en veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, wegens diefstal van elektriciteit. Voorts was de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.391,37. Tegen de veroordeling en de toewijzing van de vordering heeft [appellant] hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag ingesteld.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich geen zodanig bijzondere omstandigheden voordoen dat aan hem, in afwijking van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), het Nederlanderschap moet worden verleend. Hiertoe voert [appellant] het volgende aan. Bij het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 30 juni 2015 (hierna: het arrest) is hij vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit en is de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. Het arrest is geen nieuw feit waarmee bij de beoordeling van het hoger beroep geen rekening moet worden gehouden. Gelet op het vonnis en het arrest moet hij immers worden geacht zich nimmer schuldig te hebben gemaakt aan een strafbaar feit en nimmer een gevaar voor de openbare orde te hebben gevormd, aldus [appellant].
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) wordt een verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde onder meer afgewezen, indien op het moment van indiening van het naturalisatieverzoek of de beslissing daarop, serieuze verdenkingen bestaan dat de verzoeker een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. Aanleiding voor het aannemen van een serieuze verdenking kan zijn de vermelding op het uittreksel van de Justitiële documentatiedienst van een openstaande strafzaak wegens een misdrijf. Ook indien de verzoeker in hoger beroep is gegaan is de strafzaak nog niet onherroepelijk afgedaan en is er nog steeds sprake van een serieuze verdenking.
Voorts is het volgens de Handleiding in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat de staatssecretaris een verzoek dat hij volgens bovenstaande regels moet afwijzen, toch inwilligt. Voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van het grootste belang dat de staatssecretaris niet snel van het beleid afwijkt en moet hij zeer grote terughoudendheid betrachten, aldus de Handleiding. Bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens tot de conclusie leiden dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Indien wel ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, mag de staatssecretaris hem volgens de Handleiding niet naturaliseren.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 november 2009 in zaak nr. 200900688/1/V6), dient het beleid neergelegd in de Handleiding als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde. Nu ten tijde van indiening van het verzoek en de handhaving van de beslissing daarop een strafzaak tegen [appellant] openstond wegens het plegen van een of meer misdrijven, leidt toepassing van het beleid tot afwijzing van het verzoek. Het feit dat [appellant] bij het vonnis en het arrest is vrijgesproken van deze misdrijven, vormt geen bijzondere omstandigheid die tot afwijking van dit beleid noopt, reeds omdat dit onverlet laat dat op de in de Handleiding neergelegde peilmomenten een serieuze verdenking bestond dat [appellant] misdrijven had gepleegd waarop nog sancties konden volgen en derhalve ernstige vermoedens bestonden dat hij een gevaar voor de openbare orde vormde. Reeds hierom treft ook het betoog van [appellant] dat hij, zoals uit het vonnis en het arrest volgt, geacht wordt nimmer een gevaar voor de openbare orde te hebben gevormd, geen doel.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Nasrullah-Oemar
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
404.