ECLI:NL:RVS:2016:601

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
201406250/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor wijziging en uitbreiding veehouderij op basis van Natuurbeschermingswet

In deze zaak gaat het om een beroep van de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (Mob) en de vereniging Leefmilieu tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht. Het college had op 15 november 2013 een vergunning verleend voor de wijziging en uitbreiding van een veehouderij in Veenendaal, op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Mob en Leefmilieu maakten bezwaar tegen dit besluit, dat op 2 juli 2014 ongegrond werd verklaard door het college. Hierop hebben zij beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 oktober 2015 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat het college in het bestreden besluit abusievelijk niet het aantal vergunde dieren had gewijzigd, wat in strijd was met de Natuurbeschermingswet en de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling oordeelde dat het beroep van Mob en Leefmilieu gegrond was, omdat het college niet had voldaan aan de wettelijke vereisten bij het verlenen van de vergunning.

De Raad van State heeft het besluit van het college vernietigd en bepaald dat het college binnen zes maanden een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij ook het verzoek om proceskostenvergoeding in acht moet worden genomen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van Mob en Leefmilieu, die in verband met de behandeling van het beroep zijn gemaakt. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 maart 2016.

Uitspraak

201406250/1/R2.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: Mob) en de vereniging Leefmilieu (hierna: Leefmilieu), beide gevestigd te Nijmegen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2013, kenmerk 80EDAD04, heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning krachtens artikel 16 en artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de wijziging en uitbreiding van een veehouderij aan de [locatie] in Veenendaal.
Bij besluit van 2 juli 2014, kenmerk 81021727, heeft het college het door Mob en Leefmilieu hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben Mob en Leefmilieu beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2015, waar Mob en Leefmilieu, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door drs. P.C. Meeuwissen en mr. M. Uittenbosch, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting en na de zitting nog stukken in het geding gebracht.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van een nadere behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Mob en Leefmilieu richten zich tegen het bestreden besluit, voor zover de krachtens artikel 16 en artikel 19d van de Nbw 1998 verleende vergunningen daarbij niet zijn herroepen.
2. Mob en Leefmilieu betogen dat het dictum van het bestreden besluit onjuist is, omdat daarin het besluit van 15 november 2013 ten onrechte niet deels is herroepen. In dit verband wijzen zij erop dat in de tabel in voorschrift 3 bij de vergunning het verkeerde aantal vergunde dieren is vermeld en dat dit bij het bestreden besluit niet is gewijzigd. Tevens is als gevolg hiervan door het college ten onrechte geen proceskostenvergoeding in de bezwaarfase toegekend, aldus Mob en Leefmilieu.
2.1. Het college heeft onderkend dat in het bestreden besluit abusievelijk niet het aantal vergunde dieren is gewijzigd. In de bedoelde tabel in voorschrift 3 bij de vergunning staat dat onder andere 43 vleesstieren zijn vergund, terwijl uit de overwegingen van het bestreden besluit blijkt dat bij nader inzien 27 vleesstieren dienen te worden vergund. Dit vanwege de daarmee verband houdende omvang van de stikstofdepositie.
In het bestreden besluit is echter geen gewijzigde versie opgenomen van tabel 3 die onderdeel is van voorschrift 3 bij de vergunning. Gelet hierop betogen Mob en Leefmilieu terecht dat het bewuste vergunningvoorschrift niet is gewijzigd als gevolg van het bestreden besluit, hoewel het de kennelijke bedoeling van het college is geweest om het besluit van 15 november 2015 in zoverre te herroepen. Dit betoog slaagt derhalve.
3. Het beroep van Mob en Leefmilieu is gegrond. Het bestreden besluit dient ten aanzien van zowel de krachtens artikel 16 als de krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleende vergunning wegens strijd met artikel 7:11, tweede lid, en artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd. Het betoog van Mob en Leefmilieu dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of de eerder verleende Hinderwetvergunning uit 1986 gedeeltelijk van rechtswege is vervallen behoeft hierdoor geen bespreking meer.
4. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Op 1 juli 2015 zijn de wet tot wijziging van de Nbw 1998 (programmatische aanpak stikstof), het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof en de Regeling programmatische aanpak stikstof (hierna: de Regeling pas) in werking getreden. Het college dient mede gelet op het overgangsrecht dat in de Nbw 1998 en de Regeling pas is opgenomen te bezien of en in hoeverre de Nbw 1998 zoals die vanaf 1 juli 2015 luidt van toepassing is op het nieuw te nemen besluit. De Afdeling ziet hierin aanleiding de termijn voor het nieuw te nemen besluit op zes maanden te bepalen.
Bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar dient het college tevens te beslissen op het door Mob en Leefmilieu in de bezwaarfase gedane verzoek om vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 2 juli 2014, kenmerk 81021727, mede voor zover bij dat besluit het verzoek van de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de vereniging Leefmilieu om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van de bezwaren redelijkerwijs hebben moeten maken, is afgewezen;
III. bepaalt dat de beslistermijn voor het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar zes maanden bedraagt, aanvangend op de dag van verzending van deze uitspraak;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de vereniging Leefmilieu in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de vereniging Leefmilieu het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Hagen w.g. Vreugdenhil
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
571.