ECLI:NL:RVS:2016:598

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
201503078/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 maart 2015. De Belastingdienst/Toeslagen had op 25 juli 2014 het aan [appellante] over 2011 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien naar nihil en het teveel betaalde teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. De Belastingdienst/Toeslagen had in 2011 voorschotten verstrekt voor de opvang van de kinderen van [appellante] door een gastouder, die niet geregistreerd was in het Landelijke Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRK). De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had aangenomen dat er geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestond, omdat de gastouder niet geregistreerd was en er geen bewijs was van gemaakte kosten voor kinderopvang.

In hoger beroep betoogde [appellante] dat de voorschotten niet van haar, maar van de gastouder teruggevorderd hadden moeten worden, en dat zij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het niet voldoen aan de voorwaarden voor de toeslag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellante] als aanvrager van de kinderopvangtoeslag verantwoordelijk was voor de aanvraag en dat de Belastingdienst/Toeslagen het terug te vorderen bedrag terecht van haar vorderde. De rechtbank had terecht overwogen dat [appellante] de voorschotten aan de Belastingdienst/Toeslagen moest terugbetalen, ongeacht haar financiële situatie. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201503078/1/A2.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 maart 2015 in zaak nr. 14/9037 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2011 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien naar nihil en het teveel betaalde van haar teruggevorderd. De dienst heeft nadien ook de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 10 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 17 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2015, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Aanleiding
De Belastingdienst/Toeslagen heeft in 2011 aan [appellante] voorschotten kinderopvangtoeslag verstrekt ten behoeve van de opvang van haar drie kinderen door een gastouder, de zus van haar ex-man.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de aan [appellante] verstrekte voorschotten teruggevorderd, omdat de gastouder van [appellante] tot 18 april 2011 niet in het Landelijke Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (hierna: het LRK) stond ingeschreven en betaling van de gastouder niet door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau heeft plaatsgehad, zodat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestond. In het verweerschrift dat de Belastingdienst/Toeslagen aan de rechtbank zond, heeft de dienst daar nog aan toegevoegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt, omdat zij geen jaaropgave heeft overgelegd.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht op die drie gronden heeft aangenomen dat [appellante] in 2011 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag had en de over 2011 verstrekte voorschotten daarom terecht zijn teruggevorderd.
2. Omvang van het geschil
De Afdeling stelt vast dat de rechtbank ten onrechte bij haar beoordeling heeft betrokken dat [appellante], door geen jaaropgave te overleggen, niet heeft aangetoond kosten voor kinderopvang te hebben gemaakt, nu dat door de Belastingdienst/Toeslagen niet aan het besluit op bezwaar van 10 september 2014 ten grondslag is gelegd. De rechtbank is aldus in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht buiten de omvang van het geschil getreden. Tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leidt dit evenwel niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3. Het hoger beroep van [appellante]
[appellante] bestrijdt niet dat haar gastouder tot 18 april 2011 niet in het LRK stond ingeschreven, noch dat betaling van de gastouder niet door het gastouderbureau werd gedaan. Om deze redenen bestond over het jaar 2011 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag. [appellante] is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, omdat zij vindt dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten niet van haar, maar van de gastouder had moeten terugvorderen. Deze voorschotten zijn immers rechtstreeks op de bankrekening van de gastouder gestort. Verder meent [appellante] dat haar niet kan worden aangerekend dat zij niet voldeed aan de voorwaarden om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen, aangezien zij bij het indienen van de aanvraag om kinderopvangtoeslag volledig op de gastouder heeft vertrouwd. Ten slotte stelt [appellante] dat zij niet in staat is de voorschotten terug te betalen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Uit artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) volgt dat in het geval de herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende dit bedrag in zijn geheel is verschuldigd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] als aanvrager van de kinderopvangtoeslag de belanghebbende als bedoeld in die bepaling is, zodat [appellante] - en niet de gastouder - gehouden is de ten onrechte uitbetaalde voorschotten aan de Belastingdienst/Toeslagen terug te betalen. Daar doet niet aan af dat [appellante] bij het indienen van de aanvraag op de gastouder heeft vertrouwd en niet wist dat de voorschotten rechtstreeks aan de gastouder werden betaald. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, is [appellante] zelf verantwoordelijk voor de door haar ingediende aanvraag.
Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat zij niet in staat is de voorschotten terug te betalen, wordt overwogen dat de Awir geen bepaling kent op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien. Wel kan [appellante] de dienst verzoeken om een betalingsregeling, indien zij door de terugvordering in financiële problemen raakt.
Het betoog faalt.
5. Conclusie
De Afdeling komt tot het oordeel dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
Dit betekent dat [appellante] het over 2011 ontvangen voorschot kinderopvangtoeslag aan de Belastingdienst/Toeslagen dient terug te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
686.