ECLI:NL:RVS:2016:597

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
201503856/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wijziging voorschot kinderopvangtoeslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 31 maart 2015 haar beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 8 mei 2013 het voorschot kinderopvangtoeslag voor [appellante] voor het jaar 2010 gewijzigd vastgesteld op nihil. Dit besluit volgde op een eerder besluit van 16 augustus 2013, waarin het bezwaar van [appellante] ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij daadwerkelijk kosten van kinderopvang had gemaakt, wat essentieel is voor het recht op kinderopvangtoeslag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 december 2015 behandeld, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J. Nieuwstraten, en de Belastingdienst/Toeslagen door drs. J.G.C. van de Werken. De Afdeling overwoog dat de wetgeving vereist dat ouders zelf een deel van de kosten van kinderopvang moeten dragen om aanspraak te kunnen maken op de toeslag. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [appellante] niet had aangetoond dat zij de kosten daadwerkelijk had gedragen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen om het voorschot op nihil te stellen werd daarmee bekrachtigd.

Uitspraak

201503856/1/A2.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2015 in zaak nr. 14/5409 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor [appellante] voor het jaar 2010 gewijzigd vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 16 augustus 2013, gewijzigd bij besluit van 17 maart 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Nieuwstraten, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In 2010 werden de twee kinderen van [appellante] opgevangen door een gastouder via het [gastouderbureau]. Voor die opvang heeft [appellante] kinderopvangtoeslag ontvangen ten bedrage van € 15.571,-. Uit een eindafrekening en de schriftelijke overeenkomst vloeit voort dat de kosten voor de kinderopvang via het gastouderbureau € 22.923,- bedroegen, waarvan € 21.987,- aan kosten voor de gastouder.
2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bedragen contant heeft betaald. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat doel en strekking van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) zich ertegen verzetten dat bij verrekening van een schenking met de betaling aan de gastouder aanspraak op kinderopvangtoeslag ontstaat, omdat de kosten van kinderopvang daadwerkelijk door de vraagouder moeten worden gedragen.
3. [appellante] betoogt dat uit de wet noch de totstandkomingsgeschiedenis ervan blijkt dat alleen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat indien de vraagouder daadwerkelijk kosten van kinderopvang heeft gehad. Bij aanvang van de kinderopvang was niet duidelijk aan welke financiële en administratieve vereisten moest worden voldaan om aanspraak op de toeslag te kunnen maken en dat schenking niet mogelijk was.
3.1. Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) in werking getreden. De hier van belang zijnde bepalingen zijn gelijkluidend aan die van de voordien geldende Wet kinderopvang (hierna: Wko).
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wko wordt onder kinderopvangtoeslag verstaan een tegemoetkoming van het Rijk in de kosten van kinderopvang.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de toeslag afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind die onder meer worden bepaald door het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar en de voor die kinderopvang te betalen prijs.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
3.2. De Afdeling heeft eerder overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 13 mei 2015 in zaak nr. 201406727/1/A2) dat uit artikel 5, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wko, volgt dat onder kinderopvangtoeslag wordt verstaan een tegemoetkoming van het Rijk in de kosten van kinderopvang. De Afdeling ziet in het door [appellante] aangevoerde geen aanleiding deze vaste jurisprudentie te verlaten. Uit artikel 5, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wko blijkt genoegzaam dat een aanvrager van kinderopvangtoeslag een gedeelte van de kosten zelf dient te dragen, wil hij recht op kinderopvangtoeslag hebben. Dat dit niet met die bewoordingen is bepaald, maakt dat niet anders. Verder volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wko dat de wetgever heeft gekozen voor financiering door al de betrokkenen van de kinderopvang, waarbij dat deel van de kosten dat resteert nadat de overheid en de werkgever hun aandeel hebben geleverd, voor rekening van de ouders komt (Kamerstukken II 2001/02, 28 447, nr. 3, blz. 20-21).
De Afdeling heeft voorts eerder overwogen (onder meer de uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201110472/1/A2) dat uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko volgt dat degene die voor de toeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang daadwerkelijk heeft gedragen en wat de hoogte ervan is. De hoogte van de toeslag is immers afhankelijk van de gemaakte kosten. Dat betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat [appellante] ook zonder uitdrukkelijke voorlichting van de Belastingdienst/Toeslagen op dit punt, had moeten begrijpen dat zij alleen aanspraak kon maken op kinderopvangtoeslag, indien zij zelf kosten van kinderopvang had en deze daadwerkelijk zou dragen.
De Afdeling heeft verder overwogen in haar uitspraak van 5 juni 2013, in zaak nr. 201205528/1/A2 dat doel en strekking van de regeling tot het toekennen van kinderopvangtoeslag zich ertegen verzetten dat bij verrekening van de schenking met de eigen bijdrage aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat door de wetgever bedoeld is dat, om voor toeslag in aanmerking te kunnen komen, de kosten van de opvang daadwerkelijk door de vraagouder moeten zijn gedragen. Dat betekent dat [appellante] de kosten voor kinderopvang die uit de overeenkomst en de jaaropgave voortvloeien, daadwerkelijk moet hebben gedragen.
Het betoog faalt.
4. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt daadwerkelijk kosten van kinderopvang te hebben gehad.
4.1. Uit bijlage 1 bij de tussen partijen gesloten overeenkomst blijkt dat [appellante] met het gastouderbureau is overeengekomen dat haar twee kinderen in 2010 ieder 95 uur per maand worden opgevangen tegen een uurtarief van € 4,50, voor de gastouder en dat de maandelijkse begeleidingskosten € 78,- zijn.
[appellante] heeft gesteld dat zij in 2012 gegevens heeft verstrekt aan de Belastingdienst/Toeslagen door deze aan een medewerker van de dienst, [persoon], toe te zenden, maar dat haar nadien bleek dat [persoon] niet meer werkzaam was bij de dienst. De rechtbank heeft evenwel terecht overwogen dat [appellante] dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij is van belang dat de Belastingdienst/Toeslagen deze gegevens niet heeft kunnen terugvinden, [appellante] niet beschikt over de originelen of kopieën van deze stukken, [appellante] wel andere stukken heeft toegezonden, en [persoon], blijkens het besluit van 16 augustus 2013, het bezwaar van [appellante] heeft behandeld en derhalve niet uit dienst was ten tijde dat zij beweerdelijk de gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft verzonden.
In reactie op het verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen van 31 augustus 2010 heeft [appellante] gegevens verstrekt, waaronder een eindafrekening in uren van 2010. Volgens deze gegevens heeft zij in totaal 4886 uur aan kinderopvang afgenomen, hetgeen betekent dat zij € 21.987,- moet hebben betaald aan de gastouder. Uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften blijkt dat zij in totaal € 10.208,50 aan het gastouderbureau en € 1.774,25 aan de gastouder heeft betaald. Het bedrag aan kosten dat aan [appellante] volgens de overeenkomst aan kosten van kinderopvang verschuldigd is, stemt niet overeen met de voor de toepassing van de Wko in aanmerking te nemen daadwerkelijk betaalde kosten en is minder dan de € 15.571,- die [appellante] aan kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de kinderopvangtoeslag die zij heeft ontvangen, heeft betaald aan de gastouder en het gastouderbureau. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk kosten van kinderopvang heeft gehad.
5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag terecht op nihil heeft gesteld. Dat betekent dat [appellante] over 2010 geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Michiels w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
362.