201504370/1/A1.
Datum uitspraak: 9 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 april 2015 in zaak nr. 14/2491 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 31 december 2013 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw met dakterras in afwijking van het bestemmingsplan op het perceel [locatie] te Haarlem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 mei 2014 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 16 juli 2014 heeft het college, naar aanleiding van een gewijzigde aanvraag van [belanghebbende] voor het bouwen van een dakopbouw met dakterras op het perceel, een gewijzigde omgevingsvergunning verleend.
Bij uitspraak van 23 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen ingestelde beroep tegen het besluit van 9 (lees 6) mei 2014 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het besluit van 16 juli 2014 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en het besluit voor het overige in stand gelaten.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
[belanghebbende] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2016, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door R. de Vries, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1. Het college heeft bij besluit van 16 juli 2014 aan [belanghebbende] in afwijking van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Heiliglanden-de Kamp" omgevingsvergunning verleend voor een dakopbouw met dakterras op het platte dak van de eerste verdieping van de woning op het perceel. De goothoogte van de woning na realisering van de dakopbouw op de eerste verdieping bedraagt 8,615 m. De dakopbouw kent een platte afdekking. [appellant] en anderen, die in de naaste omgeving wonen, kunnen zich niet met dit besluit verenigen. Volgens hen tast het te realiseren bouwplan de historische waarde van de binnenstad van Haarlem aan en leidt het bouwwerk tot vermindering van de privacy van omwonenden.
2. De Afdeling stelt vast dat de rechtbank terecht het besluit van 16 juli 2014 heeft aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Indien hangende een bezwaar- of beroepsprocedure over een omgevingsvergunning desgevraagd omgevingsvergunning wordt verleend voor een wijziging van het betrokken bouwplan, is op dat wijzigingsbesluit artikel 6:19 van de Awb van toepassing, mits de betreffende wijziging van ondergeschikte aard is. Naar het oordeel van de Afdeling is de aanpassing van het bouwplan, waarbij de dakopbouw wordt verkleind en het dakterras wordt vergroot, een wijziging van ondergeschikte aard.
3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 6, derde lid, onder d, van de planvoorschriften is, voor zover van belang, voor gebouwen die op de waarderingskaart zijn aangeduid als "nieuwbouw" een goothoogte toegestaan van ten minste de minimale goothoogte en ten hoogste de maximale goothoogte, zoals aangegeven op de plankaart.
Ingevolge artikel 6, derde lid, onder h, van de planvoorschriften moeten de gebouwen boven de op de plankaart aangegeven goothoogte worden afgedekt met een kap waarvan:
1. de maximale bebouwingshoogte 4,00 m bedraagt, verticaal gemeten vanaf de goothoogte;
2. de dakhelling niet meer bedraagt dan 45˚ en niet meer dan 60˚.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de dakopbouw met dakterras, zoals bij besluit van 16 juli 2014 is vergund, niet in strijd is met het bestemmingsplan, zodat het college voor dat bouwplan ten onrechte krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning heeft verleend. Voor het bouwplan was uitsluitend een omgevingsvergunning vereist op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, aldus de rechtbank. Zij heeft daartoe overwogen dat op de plankaart bij het betreffende bebouwingsvlak geen minimale of maximale goothoogte is aangegeven, zodat ter plaatse op grond van artikel 6, derde lid, onder d, van de planvoorschriften, geen beperkingen gelden ter zake van de goothoogte. Bij gebreke van een aangegeven maximale goothoogte is het bouwplan volgens de rechtbank evenmin in strijd met artikel 6, derde lid, onder h, van de planvoorschriften.
5. Vast staat en tussen partijen is niet in geschil dat ter plaatse van de woning op het perceel op de plankaart geen beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane goothoogtes.
6. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de dakopbouw met dakterras in overeenstemming met het bestemmingsplan is. Volgens [appellant] en anderen heeft de rechtbank ten onrechte haar oordeel, dat de dakopbouw met dakterras in overeenstemming met het bestemmingsplan zijn, uitsluitend gebaseerd op de plankaart. Volgens hen had de rechtbank de plankaart in samenhang met de planvoorschriften en de daarbij behorende toelichting moeten bezien. De interpretatie van het bestemmingsplan door de rechtbank vormt een zodanige inbreuk op de rechtszekerheid dat dit onaanvaardbaar is, aldus [appellant] en anderen. In dit verband hebben zij gewezen op hun hiervoor onder 1 vermelde bezwaren tegen de bouw.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 24 juni 2015 in zaak nr. 201408475/1/A1), zijn de op de plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de regels waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de dakopbouw met dakterras in overeenstemming met het bestemmingsplan is, nu op de plankaart bij het betreffende bebouwingsvlak geen minimale of maximale goothoogte is aangegeven, zodat ter plaatse geen beperkingen gelden ter zake van de goothoogte. Ter zitting is vastgesteld dat op verschillende percelen op de plankaart een maximale goothoogte ontbreekt. Reeds om die reden bestaat geen aanleiding om bij het perceel van [belanghebbende] desondanks toch een dergelijke beperking in te lezen. De plankaart is op zichzelf duidelijk. Aan de plantoelichting komt daarom in zoverre geen betekenis toe. Anders dan [appellant] en anderen voorstaan bestaat om die reden evenmin aanleiding om gezien het historische karakter van het gebied niet uit te gaan van de plankaart. Nu de plankaart op zichzelf duidelijk is, bestaat geen grond voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank inbreuk maakt op de rechtszekerheid. Voor zover [appellant] en anderen ter ondersteuning van hun betoog hebben verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van 12 februari 2003, in zaaknr. 200200568/1 en 6 augustus 1998 in zaaknr, E01970036 (AB 1998/413) en de uitspraak van de Kroon van 25 maart 1995, in zaaknr. 95002428 (AB 1995/405) kan hen dat niet baten, reeds omdat in die zaken het goedkeuringsbesluit van het bestemmingsplan voorlag. Die situatie is hier niet aan de orde. De verwijzing van [appellant] en anderen naar de uitspraak van de Afdeling van 1 november 1999, in zaaknr. H01990655 (BR 2000/411) gaat evenmin op. In het geval waarop die uitspraak ziet waren de planvoorschriften in samenhang bezien met de plankaart onduidelijk en gaf de toelichting inzicht in de bedoeling van de planwetgever. Dat is hier niet aan de orde.
Nu in het bestemmingsplan voor het realiseren van de dakopbouw met dakterras geen hoogtebeperkingen zijn opgenomen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 6, derde lid, onder d en h, van de planvoorschriften. Vast staat dat het bouwplan ook overigens niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat voor de dakopbouw met dakterras geen omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is vereist. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de gevraagde omgevingsvergunning slechts kan worden geweigerd als zich één of meer van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden voordoen. Het door [appellant] en anderen aangevoerde dat de dakopbouw met dakterras zorgt voor vermindering van hun privacy alsmede dat door deze bouw de historische waarde van de binnenstad van Haarlem wordt aangetast, houdt geen verband met die weigeringsgronden. Nu niet is gebleken dat zich een dergelijke weigeringsgrond voordoet, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het college voor het bouwplan een omgevingsvergunning als bedoeld in art 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo moest verlenen.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016
414-789.