ECLI:NL:RVS:2016:586

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
201504982/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvragen werden afgewezen op 27 maart 2014, waarna de vreemdelingen bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 16 december 2014 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdelingen op 26 mei 2015 gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat, hebben hoger beroep ingesteld.

De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdelingen alleen met gelegaliseerde geboorteaktes de gezinsband met hun referente kunnen aantonen. Het DNA-onderzoek toont aan dat de vreemdelingen de biologische kinderen zijn van de referente, en de staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de gelegaliseerde documenten noodzakelijk zijn. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de rechtsgevolgen van het besluit van de staatssecretaris in stand heeft gelaten, en bevestigt de uitspraak voor het overige. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en het griffierecht aan de vreemdelingen.

Uitspraak

201504982/1/V3.
Datum uitspraak: 26 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 26 mei 2015 in zaak nr. 15/645 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2014 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 mei 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen en de staatssecretaris hebben een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdelingen hebben aanvragen ingediend om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel "verblijf als familie- of gezinslid bij [referente]". Niet in geschil is dat de vreemdelingen niet beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) en dat de door de vreemdelingen overgelegde geboorteaktes niet op de voorgeschreven wijze zijn gelegaliseerd. Evenmin is in geschil dat uit het in opdracht van stichting Nidos verrichte DNA-onderzoek blijkt dat de vreemdelingen de biologische kinderen van referente zijn.
2. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge het derde lid kan de staatssecretaris het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hierna: de hardheidsclausule).
Volgens paragraaf B7/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) beschouwt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) een geboorteakte als bewijsmiddel van de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent. (…) De IND beschouwt andere bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie als bewijsmiddel waaruit de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent moet blijken, als deze familierechtelijke relatie niet uit de geboorteakte blijkt. De IND beschouwt bescheiden waaruit het rechtmatig gezag blijkt als bewijsmiddel van het rechtmatig gezag van de referent over de vreemdeling.
Volgens paragraaf B1/8.1.1 van de Vc 2000 baseert de IND zich voor de legalisatie van buitenlandse bescheiden op de Circulaire inzake de legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen van de staatssecretaris, mede namens de minister van BZK, de minister van BuZa en de minister voor I&A van 1 januari 2011 (hierna: de Circulaire). De IND accepteert buitenlandse bescheiden in de regel alleen als deze zijn gelegaliseerd. Voor uitzonderingen op deze regel baseert de IND zich op de uitzonderingen zoals deze zijn genoemd in de Circulaire. Bij twijfel aan de inhoud laat de IND de bescheiden verifiëren.
3. In het besluit van 16 december 2014 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat de vreemdelingen met toepassing van de hardheidsclausule vrij te stellen van het mvv-vereiste. Daartoe heeft de staatssecretaris in aanmerking genomen dat de familierechtelijke relatie tussen de vreemdelingen en referente niet met gelegaliseerde bescheiden is aangetoond. Volgens de staatssecretaris is het aan referente en haar gemachtigde om ervoor te zorgen dat de juiste geboorteaktes worden voorzien van een legalisatiestempel. Niet is gebleken dat het voor referente onmogelijk is om de benodigde gelegaliseerde documenten over de staat van de vreemdelingen over te leggen, aldus de staatssecretaris. Ook heeft de staatssecretaris betrokken dat discrepanties bestaan tussen de in de overgelegde niet-gelegaliseerde geboorteaktes vermelde gegevens en de door referente afgelegde verklaringen. Voorts heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de resultaten van het DNA-onderzoek de gestelde familierechtelijke relatie onvoldoende aantonen. Daarbij heeft de staatssecretaris betrokken dat officiële en gelegaliseerde bescheiden waarborgen dat de vreemdeling die op grond van een bepaalde staat een verblijfsvergunning voor Nederland krijgt, ook daadwerkelijk die staat bezit. Daarnaast waarborgen officiële en gelegaliseerde bescheiden dat de gegevens die bij de IND, de vreemdelingenpolitie, de basisregistratie personen en de verschillende andere overheidsdiensten bekend zijn, juist en eensluidend zijn, aldus de staatssecretaris.
4. In grief 2 klagen de vreemdelingen onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat zij blijkens het DNA-onderzoek de biologische kinderen zijn van referente, niet betekent dat de staatssecretaris aan de eis van een gelegaliseerde geboorteakte als bewijsmiddel van de gezinsband voorbij had moeten gaan. Daartoe voeren de vreemdelingen aan dat uit het DNA-onderzoek blijkt dat zij biologische kinderen zijn van referente en dat referente als hun biologische moeder van rechtswege het gezag over hen heeft. Voorts betogen de vreemdelingen dat de stichting Nidos de zorg voor hen aan referente heeft overgedragen. Bovendien blijkt uit de vereiste geboorteaktes niet wie het gezag over hen heeft, aldus de vreemdelingen.
4.1. Volgens paragraaf B7/5 van de Vc 2000 kunnen, indien uit de geboorteakte niet de familierechtelijke relatie tussen de vreemdelingen en de referent blijkt, ook andere bescheiden waaruit de gezinsband moet blijken worden beschouwd als bewijsmiddel daarvan. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vreemdelingen slechts met gelegaliseerde geboorteaktes de gestelde gezinsband tussen hen en referente kunnen aantonen. Het belang van de staatssecretaris dat officiële en gelegaliseerde bescheiden waarborgen dat de gegevens die bij verschillende overheidsdiensten bekend zijn juist en eensluidend zijn, maakt dit niet anders. Uit de resultaten van het DNA-onderzoek blijkt dat de vreemdelingen biologische kinderen zijn van referente. Naar aanleiding van het DNA-onderzoek heeft de stichting Nidos bij brief van 16 december 2013 laten weten niet langer te worden belast met de voorlopige voogdij over de vreemdelingen en dat referente vanaf de hereniging met de vreemdelingen op 17 december 2013 de verdere verantwoordelijkheid en verzorging over beide kinderen op zich zal nemen. Nu de staatssecretaris heeft volstaan met het standpunt dat de vreemdelingen geen gelegaliseerde geboorteaktes hebben overgelegd, heeft de staatssecretaris zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de gestelde gezinsband tussen de vreemdelingen en referente niet is aangetoond.
De grief slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens in de grieven is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Reeds gelet op hetgeen onder 4.1. is weergegeven heeft de rechtbank terecht het beroep gegrond verklaard en het besluit van 16 december 2014 vernietigd. Voorts volgt uit die overweging dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 16 december 2014 in stand heeft gelaten. Voor het overige dient de uitspraak te worden bevestigd.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 26 mei 2015 in zaak nr. 15/645, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 16 december 2014, V-nummers […] en […], in stand zijn gelaten;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
V. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdelingen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Nieuwenhuizen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2016
633.