ECLI:NL:RVS:2016:583

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
201509487/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in omgevingsrechtelijke zaak betreffende bouwvergunning en handhaving

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 februari 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoeker], die bezwaar had gemaakt tegen de omgevingsvergunning die het college van burgemeester en wethouders van Hilversum op 24 april 2012 had verleend voor het vergroten van een woonhuis met een aanbouw en het uitbreiden van een kelder op het perceel [locatie] te Hilversum. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 12 februari 2016, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door zijn advocaat en een deskundige. Het college was vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente. Tijdens de zitting heeft [verzoeker] aangevoerd dat de constructie van de bouwwerken in strijd is met het Bouwbesluit, wat zou leiden tot een acuut gevaarlijke situatie. Hij heeft ook een verzoek om handhaving ingediend, maar daar is nog geen reactie op ontvangen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de bouwwerkzaamheden al ver gevorderd zijn en dat het verzoek om een voorlopige voorziening te verstrekkend is. De rechter heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid kon aannemen dat de constructie voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en de rechter heeft aangegeven dat de behandeling van de hoofdzaak voortvarend moet plaatsvinden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201509487/2/A1.
Datum uitspraak: 26 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te Hilversum (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 november 2015 in zaak nr. 14/7664 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2012 heeft het college naar aanleiding van de aanvraag van [partij] voor het vergroten van het woonhuis met een aanbouw en het uitbreiden van een kelder op het perceel [locatie] te Hilversum (hierna: het perceel) omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen en afwijken van het bestemmingsplan.
Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2013, in zaak nr. nr. 12/4564, heeft de rechtbank Amsterdam het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover gericht tegen het onderdeel van het besluit van 3 augustus 2012 dat ziet op de aanbouw, het beroep gegrond verklaard voor zover gericht tegen het onderdeel van het besluit van 3 augustus 2012 dat ziet op het vergroten van de kelder en heeft dat besluit in zoverre vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker] en [partij] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 30 september 2013 heeft het college het door [verzoeker] tegen het besluit van 24 april 2012 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 mei 2014, in zaak nr. 201307259/1/A1 heeft de Afdeling de hoger beroepen van [verzoeker] en [partij] gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2013 vernietigd, het beroep van [verzoekers] tegen het besluit van 3 augustus 2012 alsnog gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en eveneens het besluit van 30 september 2013 vernietigd.
Bij besluit van 7 november 2014 heeft het college opnieuw beslist op het door [verzoeker] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 24 april 2012 en daarbij het bezwaar tegen de uitbreiding van de kelder ongegrond verklaard, de omgevingsvergunning in zoverre in stand gelaten, het bezwaar dat de aanbouw niet vergunningvrij kan worden gebouwd gegrond verklaard en de gevraagde omgevingsvergunning voor de aanbouw alsnog verleend conform de bouwtekeningen en constructieberekeningen behorende bij aanvraag nummer DD/1202005.
Bij uitspraak van 12 november 2015 heeft de rechtbank het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 februari 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. G.J. Scholten, advocaat te Utrecht, en dr. ir. M.P.M. Scholten, en het college, vertegenwoordigd door E. Kovacsek en S.C. Benschop, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], bijgestaan door mr. T. van der Weijde en P.C. Vonk, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd, onder verwijzing naar een eerst in hoger beroep overgelegd memorandum van Expertisecentrum Regelgeving Bouw (hierna: ERB) van 26 januari 2016, dat de constructie van de bouwwerken op het perceel van [partij] op essentiële punten in strijd is met het Bouwbesluit 2003, dan wel het Bouwbesluit 2012, waardoor volgens hem sprake is van een acuut gevaarlijke situatie. Om die reden heeft [verzoeker] eveneens bij het college op 29 januari 2016 een verzoek om spoedeisende handhavingsmaatregelen ingediend. Daarop is echter nog geen reactie ontvangen, aldus [verzoeker].
3. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn de aanbouw en de kelder al enige tijd nagenoeg afgebouwd en betreffen de werkzaamheden die thans nog op het perceel worden verricht hoofdzakelijk de afwerking daarvan.
De voorzieningenrechter overweegt dat [verzoeker] weliswaar een verzoek om handhaving heeft ingediend, maar dat in de onderhavige procedure uitsluitend het besluit tot verlening van omgevingsvergunning aan [partij] aan de orde is. [verzoeker] heeft desgevraagd bevestigd dat hij niet verzoekt om schorsing van de bij besluit van 24 april 2012 verleende omgevingsvergunning en evenmin om het opleggen van een bouwstop, omdat hij zich realiseert dat het bouwplan vrijwel geheel is uitgevoerd. Hij heeft toegelicht dat hij ingrijpen wenst van de zijde van het college, bijvoorbeeld doordat het college wordt gelast een noodmaatregel te treffen die noopt tot het per direct staken van het gebruik van de woning op het perceel.
4. Blijkens de stukken hebben een inspecteur en een constructeur van de gemeente op 2 juli 2014 een visuele inspectie uitgevoerd op het perceel, waarbij is geconcludeerd dat de bouwwerkzaamheden conform de aangeleverde bouwtekeningen en berekeningen zijn uitgevoerd. Het college heeft verder toegelicht dat het op donderdag 11 februari 2016 tezamen met een constructeur nogmaals een inspectie heeft uitgevoerd op het perceel. Het college heeft ter zitting nadrukkelijk gesteld dat die inspectie geen aanleiding gaf om aan te nemen dat sprake is van een alarmerende situatie waartegen terstond dient te worden opgetreden. Wel heeft het college in de door [verzoeker] ingediende rapporten van ERB aanleiding gezien om een objectieve rapportage te laten opstellen door een externe constructeur, welke binnen enkele weken zal zijn afgerond. [partij] heeft naar aanleiding van het in hoger beroep overgelegde memorandum van ERB een stuk overgelegd van Bouw Partners Engineering van 9 februari 2016, waarin op het memorandum wordt gereageerd met als uitkomst dat de constructie volgens Bouw Partners Engineering veilig is en geen acute situatie oplevert.
5. De beoordeling van de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college in redelijkheid aannemelijk heeft kunnen achten of de constructie van het bouwplan voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit leent zich niet voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure onderzocht moeten worden. Het treffen van een voorlopige voorziening zoals door [verzoeker] verzocht, acht de voorzieningenrechter in het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden te verstrekkend.
6. Gelet op het vorenstaande en bij afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het door [verzoeker] gedane verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen. De voorzieningenrechter ziet in de gegeven omstandigheden ook aanleiding te trachten de behandeling in de hoofdzaak voortvarend te doen plaatsvinden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van den Berg
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2016
651.