201509244/2/A4 en 201509524/1/A4.
Datum uitspraak: 23 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op twee verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 2015 heeft de staatssecretaris toestemming verleend voor het voornemen van [verzoekster] om afvalstoffen als omschreven in kennisgeving NL614225 over te brengen van Nederland naar Denemarken. Bij dit besluit heeft de staatssecretaris de in de kennisgeving genoemde Bazelcode A3020 gewijzigd in A4060.
Bij besluit van 10 november 2015 heeft de staatssecretaris het door [verzoekster] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 14 december 2015 heeft de staatssecretaris toestemming verleend voor het voornemen van [verzoekster] om afvalstoffen als omschreven in kennisgeving NL614238 over te brengen van Nederland naar Denemarken. Bij dit besluit heeft de staatssecretaris ook de in de kennisgeving genoemde Bazelcode A3020 gewijzigd in A4060.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter wederom verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 9 februari 2016, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door ir. H.P. IJnttema en mr. D. Lindmark, bijgestaan door mr. J.C. Ozinga, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K. Ulmer, mr. E. Huisman en ing. C. van Os, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De kennisgevingen NL614225 en NL614238 zien op de overbrenging van onderscheidenlijk 10.000 ton afvalolie en 15.000 ton afvalolie. De staatssecretaris heeft bij het verlenen van toestemming voor de overbrenging van de afvalstoffen waarop de kennisgevingen NL614225 en NL614238 zien, eenzijdig de in deze kennisgevingen vermelde Bazelcode aangepast. Ten gevolge van deze wijziging dient [verzoekster] ingevolge de Regeling EG-verordening overbrenging van afvalstoffen een hogere financiële zekerheid te stellen voor de overbrenging van de afvalstoffen. [verzoekster] heeft daarom bezwaar tegen de wijziging van de door haar in de kennisgevingen vermelde Bazelcode.
3. [verzoekster] verzoekt om schorsing van het besluit van 10 november 2015, voor zover hierbij het gemaakte bezwaar tegen het besluit van 21 mei 2015 wat betreft de wijziging van de in de kennisgeving NL614225 genoemde Bazelcode A3020 naar A4060, ongegrond is verklaard. Daarnaast verzoekt [verzoekster] om schorsing van het besluit van 14 december 2015 voor zover bij dit besluit de in de kennisgeving NL614238 genoemde Bazelcode A3020 is gewijzigd in A4060.
4. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat geen onverwijlde spoed bestaat bij de door [verzoekster] verzochte voorlopige voorzieningen, omdat voor de kennisgevingen NL614225 en NL614238 financiële zekerheden zijn gesteld die voldoende zijn voor een transport naar de ontvangende inrichting.
4.1. [verzoekster] stelt dat bij de door haar verzochte voorlopige voorzieningen wel spoedeisendheid bestaat. [verzoekster] wijst er in dit verband op dat ten gevolge van de wijziging van de Bazelcode de overbrenging van de afvalstoffen minder rendabel is. Door de wijziging dient een hogere financiële zekerheid gesteld te worden van € 500,00 per ton waardoor volgens [verzoekster] de afvalstoffen met minder grote schepen kunnen worden vervoerd. [verzoekster] ondervindt hier veel hinder van nu de oliemarkt momenteel geen goede markt is en zij meerdere kennisgevingen heeft gedaan voor het soort afval waarop de kennisgevingen NL614225 en NL614238 zien.
4.2. Gelet op de door [verzoekster] genoemde omstandigheden kan ervan uit worden gegaan dat zij onverwijlde spoed heeft bij het treffen van de door haar verzochte voorlopige voorzieningen.
Bezwaren [verzoekster]
5. [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat de eenzijdige wijzigingen van de kennisgevingen NL614225 en NL614238 in strijd zijn met Verordening (EG) Nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006 L 190; hierna: de Verordening). Volgens [verzoekster] is gelet op het bepaalde in artikel 4 van de Verordening alleen de kennisgever bevoegd om een kennisgeving te wijzigen.
5.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening doet de kennisgever wanneer hij voornemens is afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a of b, over te brengen, daarvan voorafgaand schriftelijke kennisgeving bij en via de bevoegde autoriteit van verzending.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, beschikken de bevoegde autoriteiten van verzending, van bestemming en van doorvoer over een termijn van 30 dagen na de datum van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteiten van bestemming uit hoofde van artikel 8 om een van de volgende, schriftelijk gemotiveerde besluiten te nemen over de aangemelde overbrenging:
a) toestemming zonder voorwaarden;
b) aan voorwaarden verbonden toestemming, overeenkomstig artikel 10; of
c) bezwaar, overeenkomstig de artikelen 11 en 12.
5.2. De staatssecretaris stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de wijziging van de kennisgevingen een feitelijke handeling betreft waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt dan wel beroep kan worden ingesteld.
5.3. Reeds nu [verzoekster] ten gevolge van de wijzigingen van de Bazelcode een hogere financiële zekerheid dient te stellen, zijn deze wijzigingen gericht op rechtsgevolg. Anders dan waarvan de staatssecretaris uitgaat zijn de wijzigingen van de Bazelcodes daarom niet aan te merken als feitelijke handelingen, waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt dan wel beroep kan worden ingesteld.
In artikel 9 van de Verordening worden drie besluitmogelijkheden genoemd voor de staatssecretaris nadat een kennisgeving is gedaan. Het verlenen van toestemming en tegelijkertijd wijzigen van de kennisgeving wordt niet als besluitmogelijkheid genoemd. De voorzitter gaat er daarom vanuit dat de staatssecretaris in strijd met de Verordening heeft gehandeld door eenzijdig de kennisgeving aan te passen.
6. [verzoekster] betoogt dat de staatssecretaris er ten onrechte van uitgaat dat de over te brengen afvalstoffen waarop de kennisgevingen NL614225 en NL614238 zien niet onder code A3020 van het Verdrag van Bazel vallen. [verzoekster] stelt dat de over te brengen afvalstoffen wel onder deze code vallen nu het oliehoudende afvalstoffen betreft die hoofdzakelijk mineraal van aard zijn. Volgens [verzoekster] gaat de staatssecretaris er ten onrechte vanuit dat alleen afgewerkte oliën onder code A3020 kunnen vallen. Daarnaast gaat de staatssecretaris er volgens [verzoekster] ten onrechte vanuit dat de over te brengen oliën niet hoofdzakelijk mineraal van aard zijn. In dit verband heeft [verzoekster] ter zitting gesteld dat residuen van brandstoffen ook een minerale oorsprong hebben en dat de smeeroliën die worden overgebracht hoofdzakelijk zijn toegepast in ‘laagtoerige’ motoren. Volgens [verzoekster] betekent dit laatste gegeven dat het voornamelijk gaat om minerale oliën.
6.1. In het Verdrag van Bazel wordt onder code A3020 verstaan: Afval van oliën van minerale oorsprong die niet geschikt zijn voor het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk bestemd waren. Onder code A4060 wordt verstaan: Mengsels en emulsies van olie/water of koolwaterstoffen/water.
6.2. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat uit bijlage V bij de Verordening volgt dat onder code A3020 van het Verdrag van Bazel dient te worden verstaan afgewerkte minerale oliën die ongeschikt zijn voor het oorspronkelijk bedoelde gebruik. Onder afgewerkte oliën dient volgens de staatssecretaris gelet op het bepaalde in artikel 3, derde lid, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 (PB 2008 L 312) te worden verstaan alle soorten minerale of synthetische smeerolie of industriële olie die ongeschikt is geworden voor het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk bestemd was, zoals gebruikte olie van verbrandingsmotoren en versnellingsbakken, alsmede smeerolie, olie voor turbines en hydraulische oliën.
Uit kennisgeving NL614225 volgt volgens de staatssecretaris dat de over te brengen afvalstoffen waarop deze kennisgeving ziet oliehoudende afvalstoffen betreffen van primaire ontdoeners en afvalstoffen die afkomstig zijn van inzamelaars van oliehoudende afvalstoffen en/of bedrijven met een vergunning voor het op- en overslaan en/of be-/verwerken van oliehoudende afvalstoffen. De oliehoudende afvalstoffen betreffen veelal een mengsel van oliën en water, zoals bilgewater en sludge. In deze mengsels zijn veelal zowel smeer- en systeemoliën als residuen van brandstoffen aanwezig. Uit deze informatie volgt volgens de staatssecretaris dat de over te brengen afvalstoffen niet alleen afgewerkte oliën betreffen. Voorts betreffen de over te brengen afvalstoffen, voor zover al sprake is van afgewerkte oliën, volgens de staatssecretaris niet voornamelijk minerale oliën, omdat de meeste smeer- en systeemoliën, dit betreffen afgewerkte oliën, synthetisch van aard zijn. Nu de afvalstoffen waarop kennisgeving NL614225 ziet niet zuiver afgewerkte minerale oliën betreffen stelt de staatssecretaris dat op deze afvalstoffen Bazelcode A4060 van toepassing is nu deze code ook op mengsels van oliën ziet.
De over te brengen afvalstoffen waarop kennisgeving NL614238 ziet betreffen volgens de staatssecretaris voornamelijk oliehoudende afvalstoffen, hoofdzakelijk bestaande uit brandstofrestanten, die afkomstig zijn van inzameling bij primaire ontdoeners. De herkomst van de afvalstoffen betreft alle mogelijke (productie)processen waar brandstoffen worden geproduceerd, op- of overgeslagen, toegepast of op andere wijze voorkomen zonder beperking. Nu de over te brengen afvalstoffen geen smeerolie dan wel industriële olie betreffen zijn zij volgens de staatssecretaris niet aan te merken als afgewerkte oliën, zodat ook op deze afvalstoffen Bazelcode A3020 niet van toepassing is.
6.3. Uit kennisgeving NL614225 noch uit de door [verzoekster] voorafgaand aan het nemen van de besluiten van 21 mei 2015 en 10 november 2015 verstrekte informatie blijkt dat, zoals [verzoekster] stelt, de over te brengen afvalstoffen hoofdzakelijk een minerale oorsprong hebben. Aan de hand van de kennisgeving en de door [verzoekster] gegeven informatie kan enkel worden vastgesteld dat de over te brengen afvalstoffen voornamelijk bestaan uit afvaloliën. Dit kunnen zowel minerale als synthetische oliën zijn. Daargelaten de vraag of Bazelcode A3020 alleen van toepassing is wanneer het afgewerkte oliën betreft, is de staatssecretaris er daarom vermoedelijk terecht vanuit gegaan dat de over te brengen afvalstoffen waarop kennisgeving NL614225 ziet niet zijn aan te merken als afvalstoffen waarop Bazelcode A3020 van toepassing is.
Ook wat betreft de afvalstoffen waarop kennisgeving NL614238 ziet, kan betwijfeld worden of deze zoals [verzoekster] stelt onder Bazelcode A3020 vallen. Nu deze afvalstoffen voornamelijk bestaan uit brandstofrestanten en niet zonder meer duidelijk is dat deze zijn aan te merken als oliën van minerale oorsprong als bedoeld onder code A3020 van het Verdrag van Bazel, komt het de voorzitter op voorhand niet onaannemelijk voor dat deze afvalstoffen niet onder Bazelcode A3020 vallen.
7. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de staatssecretaris zonder wijziging van de Bazelcode geen toestemming zou hebben verleend voor de overbrenging van de afvalstoffen waarop de kennisgevingen NL614225 en NL614238 zien. Gelet hierop en het gegeven dat naar alle waarschijnlijkheid Bazelcode A3020 niet van toepassing is op de over te brengen afvalstoffen waarop kennisgeving NL641225 ziet en op voorhand niet zonder meer vaststaat dat Bazelcode A3020 van toepassing is op de afvalstoffen waarop kennisgeving NL614238 betrekking heeft, ziet de voorzitter aanleiding om de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Schoppers
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2016
578.