201508918/2/R4.
Datum uitspraak: 23 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Emmen, gemeente Emmen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Emmen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Emmen, Barger-Oosterveld uitbreiding bedrijventerrein" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 februari 2016, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door ing. F. de Jonge, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Büter Hydraulics B.V. gehoord, vertegenwoordigd door mr. A.M. Ten Vergert.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Aanleiding
2. [verzoeker] woont aan de [locatie] te Emmen. [verzoeker] ervaart thans reeds geluidoverlast van het bedrijf Büter dat is gevestigd op het bedrijventerrein Barger-Oosterveld. Hij vreest dat deze geluidoverlast groter wordt door de in het plan voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein ten behoeve van Büter. Het bedrijf van Büter ligt nu op 275 m van de woning van [verzoeker]. In de nieuwe situatie wordt deze afstand 70 m. [verzoeker] meent dat een alternatieve locatie voor de uitbreiding van Büter die verder van zijn woning ligt mogelijk is. Büter is van plan om binnen het plangebied een uitbreiding van de bestaande hal B en een nieuwe opslaghal, hal F te realiseren. In de bestaande situatie vindt de bedrijfsvoering plaats in de buiten het plangebied gelegen hallen A, B, C, en D. Büter wil na uitbreiding de logistiek en functies binnen de hallen in het bestaande bedrijf aanpassen waarbij hal E op een, eveneens buiten het plangebied gelegen, perceel ten zuiden van hal D in gebruik zal worden genomen.
Het plan
3. Het plan voorziet in een uitbreiding van het bedrijventerrein Barger-Oosterveld in Emmen.
Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerkend bedrijf" bestemd voor een metaalverwerkend bedrijf uit milieucategorie 3.2, met bedrijfsactiviteiten die worden omschreven in de bedrijvenlijst in de bijlage bij de planregels.
In de bijlage staan de volgende vier bedrijfsactiviteiten met categorie 3.2 vermeld:
- constructiewerkplaatsen in een gesloten gebouw,
- smederijen, bankwerkerijen e.d.,
- overige metaalbewerkende industrie,
- overige metaalwarenfabrieken n.e.g.
Geluid
4. [verzoeker] betoogt dat de bedrijfsactiviteiten van Büter onder categorie 4.1 vallen en deze categorie vanwege de daarvoor geldende normen niet is toegestaan. Het plan voorziet niet in categorie 4.1 bedrijven. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het ook geen categorie 4.1 bedrijf heeft willen toestaan. Voor zover [verzoeker] meent dat de bedrijfsactiviteiten van Büter niet zijn toegestaan binnen de in het plan voorziene bedrijfsactiviteiten kan hij om handhaving van het bestemmingsplan vragen.
5. [verzoeker] betoogt dat het plan leidt tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat vanwege de hoge geluidbelasting. Hij betoogt dat de uitgangspunten in het rapport "Büter Hydraulics BV te Emmen; geluid in omgeving van uitbreiding" van Peutz B.V. van 26 augustus 2015 (hierna: het akoestisch rapport) onjuist zijn. Volgens hem zijn ten onrechte geen toetspunten voor mobiele bronnen meegenomen voor het vervoer tussen de nieuwe opslaghal F en de uitbreiding van hal B. Daarnaast is volgens hem het geluid van de buitenopslag niet meegenomen en is het geluid van hal E niet beoordeeld. Ook betoogt hij dat het nagalmniveau van 52 dB(A) dat gemeten is in de bestaande hal D, ten onrechte als uitgangspunt is gehanteerd voor de binnenwaarde in hal F. Deze hal is niet vergelijkbaar volgens hem. Voorts stelt hij dat gelet op de grootte van hal F en de tijd die het kost om deze te vullen, het aantal vrachtbewegingen naar hal F en de tijd gedurende welke de deuren geopend zullen zijn niet juist kan zijn. Daarnaast betwist hij de geluidwerende werking van hal F ten opzichte van de woningen.
6. Voor de toegestane categorie 3.2 bedrijven geldt op grond van de Brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 (hierna; de VNG-brochure) een richtafstand van 100 m voor rustige woonwijken. Uitgaande van een rustige woonwijk voldoet het plan niet aan deze richtafstand. Daarom is een akoestisch onderzoek verricht om te onderzoeken of het plan leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen. In het akoestisch rapport is als richtwaarde voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat de in de VNG-brochure gehanteerde etmaalwaarde van 45 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van woningen gehanteerd. Deze norm is door [verzoeker] niet betwist.
Het akoestisch rapport is opgesteld volgens de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999. Aan de hand van gesprekken en informatie over de bedrijfsvoering van Büter en aan de hand van geluidmetingen bij de binnen het bedrijf aanwezige geluidbronnen is een akoestisch model gemaakt van de representatieve bedrijfssituatie van het bedrijf van Büter. Daarnaast is met behulp van deze gegevens onderzocht wat de geluidbelasting is bij een maximale planologische invulling. Uit het akoestisch rapport blijkt dat voor het vervoer over het buitenterrein puntbronnen in het model zijn opgenomen. De raad heeft toegelicht dat dit vervoer met vrachtwagens en heftrucks betreft, waaronder ook het vervoer voor de buitenopslag valt. Voor de heftrucks zijn daarbij de piekgeluiden voor het neerzetten van containers meegenomen. Gebouw E valt buiten het plangebied en maakt geen onderdeel uit van de huidige bedrijfsvoering en is daarom niet meegenomen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat een eventuele wijziging van de interne logistiek binnen het bedrijf, waaronder de ingebruikname van hal E, wordt beoordeeld bij een omgevingsvergunning of een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor die wijziging. In het akoestisch rapport staat dat de situatie in de huidige opslag in hal D vergelijkbaar is met de activiteiten in de toekomstige opslag zodat bij de berekeningen voor de nieuwe hal van dezelfde brongegevens voor het binnenniveau kan worden uitgegaan.
6.1. Uit het akoestisch rapport blijkt dat ter hoogte van reguliere woningen in de situatie na uitbreiding, zowel bij de beoogde uitbreiding als bij een maximale invulling van de planologische mogelijkheden, voldaan wordt aan de richtwaarde van 45 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Deze richtwaarde gaat uit van een rustige woonwijk. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat uitgegaan is van de voor verzoekers meest gunstige situatie aangezien het gebied gelet op de aanwezigheid van het bedrijventerrein en sportterrein aangemerkt kan worden als gemengd gebied, waarvoor een hogere norm geldt. In het akoestisch onderzoek is de representatieve situatie onderzocht voor een in het plan voorzien bedrijf van categorie 3.2. Als uitgangspunt is genomen de bedrijfsvoering van Büter zoals voorzien in fase 1. Daarnaast is de maximale invulling van de planologische mogelijkheden voor een bedrijf van categorie 3.2 onderzocht. Hier is als uitgangspunt genomen de op termijn te realiseren fase 2. In de door [verzoeker] gemaakte kanttekeningen bij de uitgangspunten van het akoestisch rapport ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de onderzochte bedrijfssituatie en de maximale planologische invulling niet representatief zijn voor het voorziene gebruik van het bedrijventerrein. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de kanttekeningen bij het akoestisch onderzoek niet worden onderbouwd met een deskundigenadvies.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad gelet op de resultaten van het akoestisch onderzoek zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat een etmaalwaarde onder de 45 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat.
6.2. Nu de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met de goede ruimtelijke ordening heeft vastgesteld of de betrokken belangen onzorgvuldig heeft afgewogen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de door [verzoeker] opgevoerde alternatieven voor de uitbreiding had moeten onderzoeken.
7. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Rietberg
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2016
725.