201506395/1/V1.
Datum uitspraak: 22 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 21 juli 2015 in zaak nr. 15/10092 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 juli 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, advocaat te Amerongen, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij, gelet op de brief van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: het iMMO) van 16 maart 2015, niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de hiaten, vaagheden en tegenstrijdigheden in de verklaringen van de vreemdeling haar deels wel en deels niet worden tegenworpen. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank heeft miskend dat uit het rapport van het nader gehoor van 10 november 2014 en het besluit van 29 april 2015 blijkt dat en op welke wijze hij rekening heeft gehouden met de beperkingen van de vreemdeling die MediFirst heeft geconstateerd. Voorts voert de staatssecretaris aan dat de opsteller van de brief van het iMMO de vreemdeling bovendien niet persoonlijk heeft gezien, maar hierin alleen zijn zienswijze heeft gegeven over hetgeen uit de medische stukken kan worden opgemaakt en hoe dit zijn weerslag zou moeten hebben op het horen van de vreemdeling en de besluitvorming. Deze brief dateert bovendien van ná het nader gehoor, aldus de staatssecretaris. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank derhalve niet onderkend dat hij zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling niet ten onrechte op de door haar afgelegde verklaringen heeft gebaseerd.
1.1. De staatssecretaris heeft de vreemdeling op 23 juni 2014 laten onderzoeken door MediFirst. De resultaten van dit onderzoek, waarvoor een medisch adviseur de vreemdeling heeft gezien, zijn weergegeven in het advies van diezelfde datum. Volgens dit advies kan de vreemdeling nog niet worden gehoord, omdat zij emotioneel reageert wanneer het de gebeurtenissen uit haar land en familieomstandigheden betreft en heeft zij aangegeven dat zij veel vergeet, hetgeen ook is gebleken tijdens het onderzoek bij MediFirst. In dit advies is voorts vermeld dat het wenselijk is om de vreemdeling na ongeveer drie weken opnieuw door MediFirst te laten onderzoeken.
Op 21 augustus 2014 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opnieuw laten onderzoeken door MediFirst. De resultaten van dit onderzoek, waarvoor een medisch adviseur de vreemdeling opnieuw heeft gezien, zijn weergegeven in het advies van diezelfde datum. De staatssecretaris kan de vreemdeling volgens dit advies horen, maar hij moet wel ermee rekening houden dat de vreemdeling emotioneel kan worden bij het vertellen van haar asielrelaas. Regelmatig pauzeren kan in dat kader helpen. Daarnaast is in dit advies vermeld dat de vreemdeling heeft aangegeven wat vergeetachtig te zijn ten gevolge van het overlijden van haar zoon.
1.2. In de brief van het iMMO van 16 maart 2015 is vermeld dat wordt afgezien van het doen van onderzoek, omdat dat geen meerwaarde biedt in deze zaak. Volgens het iMMO blijkt uit de adviezen van MediFirst - en het onderzoeksformulier daarbij - overduidelijk dat de vreemdeling medische beperkingen heeft. Daarnaast blijkt volgens het iMMO uit het dossier van het Gezondheidscentrum Asielzoekers dat de vreemdeling daar hulp heeft gevraagd voor haar psychische problematiek en dat zij een Protect Score heeft van 6 op een schaal van 0 tot en met 10. Volgens het iMMO is het dus vanuit medisch perspectief evident dat de vreemdeling niet goed kan verklaren, hetgeen kan leiden tot incomplete, incoherente en inconsistente verklaringen. Met deze beperkingen moet rekening worden gehouden bij het horen en beslissen, conform IND-werkinstructie nr. 2010/13 (hierna: de werkinstructie), aldus het iMMO. Volgens het iMMO zou het opnieuw onderzoeken van de vreemdeling door het iMMO leiden tot onnodige medicalisering, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de beschikbare medische informatie wordt opgevolgd.
1.3. Volgens het rapport van het nader gehoor heeft de hoorambtenaar de vreemdeling er voorafgaand aan dat gehoor op gewezen dat zij te kennen moet geven wanneer er vragen zijn waarmee zij moeite heeft en wanneer zij behoefte heeft aan een pauze. Voorts heeft de hoorambtenaar haar gevraagd of er medische redenen zijn waarom het gehoor niet zou kunnen plaatsvinden, waarop de vreemdeling ontkennend heeft geantwoord, en of zij lichamelijk en geestelijk in staat is te worden gehoord, wat de vreemdeling heeft bevestigd. De hoorambtenaar heeft verder twee keer een pauze ingelast en de vreemdeling is meerdere keren een pauze aangeboden. Volgens het rapport van het nader gehoor heeft de hoorambtenaar de vreemdeling na afloop van het gehoor gevraagd of zij, ondanks dat zij heeft aangegeven dat zij af en toe vergeetachtig is, tevreden is over de manier waarop het gesprek is verlopen en heeft de vreemdeling hierop verklaard dat zij, ondanks dat zij af ten toe moest huilen, alles heeft kunnen vertellen en dat zij tevreden is over de manier waarop het gesprek is gegaan.
1.4. In het voornemen van 24 maart 2015 en het besluit van 29 april 2015 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat uit de medische stukken niet kan worden afgeleid dat de vreemdeling in het geheel niet in staat is om consistente en begrijpelijke verklaringen af te leggen en dat van haar mag worden verwacht dat zij op essentiële onderdelen van haar relaas tot op zekere hoogte consistente en samenhangende verklaringen kan afleggen. Daarbij wordt volgens de staatssecretaris wel rekening gehouden met het feit dat de vreemdeling gelet op haar mentale toestand tijdens het nader gehoor en haar vergeetachtigheid niet op alle punten even consistent, samenhangend en gedetailleerd kon verklaren. Zo heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling om die reden niet wordt tegengeworpen dat haar verklaringen over de gebeurtenissen op en na 22 juli 2013 - de dood van haar zoon en de arrestatie van haar schoondochter - wat betreft de data niet geheel overeenkomen met het arrestatiebevel en de aanvraag tot verlenging van inbewaringstelling van de schoondochter. Volgens de staatssecretaris mag wél van de vreemdeling worden verwacht dat zij meer informatie over de uitkomst van het strafrechtelijke proces kan geven, nu dit de moord op haar zoon betreft en zij daarvan aangifte heeft gedaan. De verklaringen van de vreemdeling dat zij niet weet of haar schoondochter is veroordeeld, dat voor zover zij weet in de zaak van haar schoondochter niet eens een zitting is gehouden en dat zij evenmin weet waarom haar schoondochter na een detentie van negen maanden is vrijgekomen, zijn onvoldoende, aldus de staatssecretaris. Verder heeft de staatssecretaris de vreemdeling tegengeworpen dat zij bij herhaling tegenstrijdig heeft verklaard over de bedreigingen door haar schoondochter na de gestelde vrijlating. Volgens de staatssecretaris valt niet in te zien dat de vreemdeling op dit cruciale onderdeel van haar relaas, dat volgens haar de reden voor vertrek uit haar land van herkomst Mongolië is geweest, bij herhaling tegenstrijdige en bevreemdende verklaringen heeft afgelegd.
1.5. De rechtbank heeft niet onderkend dat het rapport van het nader gehoor er blijk van geeft dat de staatssecretaris het advies van MediFirst van 21 augustus 2014 in acht heeft genomen en, in overeenstemming met de werkinstructie, bij het horen rekening heeft gehouden met de medische beperkingen van de vreemdeling. Uit het rapport van het nader gehoor blijkt niet dat de vreemdeling ten tijde van dit gehoor onmiskenbaar niet in staat was haar asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. In het voornemen en besluit heeft de staatssecretaris voorts uiteengezet op welke wijze rekening is gehouden met de medische beperkingen van de vreemdeling. Nu de brief van het iMMO niet ertoe strekt dat de staatssecretaris met de in het advies van MediFirst geconstateerde beperkingen onvoldoende rekening heeft gehouden en uit de brief van het iMMO niet kan worden afgeleid dat de tegenstrijdigheden het gevolg zijn van de psychische problemen van de vreemdeling, heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet ten onrechte op de door de vreemdeling tijdens de gehoren afgelegde verklaringen heeft gebaseerd; vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2015 in zaak nr. 201405467/1/V3. Met hetgeen hiervoor in 1.4 is weergegeven, heeft de staatssecretaris daarnaast deugdelijk gemotiveerd dat de tegenstrijdige verklaringen van de vreemdeling over een cruciaal onderdeel van haar asielrelaas aan haar kunnen worden tegengeworpen.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 29 april 2015 toetsen in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
3. Reeds omdat uit het onder 1.5 overwogene volgt dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de bedreiging van de vreemdeling door haar schoondochter niet geloofwaardig is, faalt de beroepsgrond dat geen mogelijkheid bestaat om bescherming te vragen bij de autoriteiten van Mongolië.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 21 juli 2015 in zaak nr. 15/10092;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Russcher, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Russcher
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2016
760.